Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn. Psalm 119:117
Wij zijn omringd met strikken; verleidingen liggen ieder ogenblik voor ons op de weg uitgespreid. Die strikken en die verleidingen zijn zo geschikt voor de lusten van het vlees, dat wij er onvermijdelijk in vallen moeten en er in bezwijken zonder de terughoudende hand van de Voorzienigheid, of de bewarende genade Gods. Dit ziet, dit voelt de Christen. Hij heeft er wellicht een treurige ervaring van achter zich, hij heeft het gezien, hoe hij, door niet in de vreze Gods te wandelen, door niet voorzichtig te zijn en niet te staan op zijn wachttoren, in vroegere tijden verward is in de strikken van de dood. Hij heeft de gevolgen betreurd, de ellende gevoeld door te zijn uitgegleden en gevallen; het staal is in zijn ziel gedrongen; hij is in het huis der gevangenschap in slavernij, in duisternis en dood geweest; door zijn overtredingen is hij “de dwaas” geweest, beschreven in Psalm 107 als “geplaagd om zijn ongerechtigheden”, en hij kan van zijn eigen dwaasheid zeggen: “Ik speel de rol van die dwaze zeeman, die de plank des behouds ziet, maar ze van zich afstoot.” Een kind, dat zich gebrand heeft, vreest het vuur; zo ook vreest hij de gevolgen van een ogenblik aan zichzelf overgelaten te zijn; en hoe hoger zijn gerustheid stijgt en hoe duidelijker hij de genade Gods, die hem verlossing aanbrengt, en zijn eigen belang er bij ziet, des te banger is hij om te vallen. Wanneer zijn ogen wijd open staan voor de reinheid van God, de gelukzaligheid van Christus en de kracht van zijn zoenbloed, des te meer ziet hij de snoodheid van de zonde en zijn eigen zwakheid en onbekwaamheid, om in eigen kracht aan de verzoeking het hoofd te bieden. En dit alles verenigt zich, om in alle ernst uit te roepen: “Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn.”
Wie wijs is merkt die dingen
en geeft verstandig acht
op ’s Heeren handelingen,
zo vol van gunst als macht!
Ps. 107:22