Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn vleugelen uitbreidt, ze neemt en ze draagt op zijn vlerken, zo leidde hem de Heere alleen, en er was geen vreemd God met hem. Deuteronomium 32:11,12.
Om aan te tonen dat het genadewerk uitsluitend van de Heere is, staat in Zijn Woord ook: zo leidde hem de Heere alleen (Deut. 32:12). Hij wilde de eer met niemand delen. En er was geen vreemd god met hem. Hij stond geen enkele verwerpelijke god toe tussenbeide te komen, want Hij is een jaloers God. ‘De Heere alleen’ (Hij tolereerde geen indringer; Jezus verdraagt geen mededinger), ‘leidde hem’. Israël leidde niet zichzelf, noch werd het volk door een mens geleid. Maar de Heere alleen, in Zijn voorzienigheid en genade, leidde hem rond, onderwees hem, bewaarde hem als Zijn oogappel, en was voor hem alles wat de arend voor haar jongen is. De vrije wil had geen zeggenschap in deze zaak; menselijke kracht kwam niet tussenbeide; menselijke rechtvaardigheid mocht niet bemiddelen. Ze waren allemaal roerloos als een steen toen Israël heenging. God deed al het werk, opdat God alle eer zou krijgen. Hij begon, Hij zette voort, Hij voltooide, want ‘zo leidde hem de Heere alleen, en er was geen vreemd god met hem.’ O, hoe gezegend neemt de Heere de hele zaak in de hand! En hoe veilig leidt Hij Zijn volk. Hoe geborgen zijn zij! Als Hij hen als Zijn oogappel bewaart, kan iets hen dan echt kwaad doen? Als Hij hen leidt, kunnen ze dan verkeerd gaan? Als Hij hen onderwijst, kunnen ze dan onwetend blijven? Wat een zegen is het om zelfs in deze woestijn, deze woeste huilende wildernis, te worden geleid, bewaard, onderwezen, opgewekt, genomen, gedragen op arendsvleugels. Kijk niet naar de woestijn, u zult er altijd niets dan verlatenheid aan treffen. Maar zie of er geen omgang en onderwijs is voor uw ziel in de woestijn, en als u uw leven hier beschreven vindt, dan staat uw naam in het boek des levens.
Lezen: Jesaja 40:18-31