Genees mij, HEERE! zo zal ik genezen worden; behoud mij, zo zal ik behouden worden, want Gij zijt mijn lof. Jeremia 17:14
Er is de kennis van de ernstige en verontrustende kwaal van de zonde; en deze ligt aan alles ten grondslag. Ten grondslag aan elke zucht, elke uitroep, elk gebed, elk gekerm ligt een innerlijke en aan den lijve ondervonden bekendmaking met de ernstige en verontrustende ziekte van de zonde. Als iemand derhalve niet vanbinnen zelf de ellendige ziekte voelt, waarmee hij is besmet van zijn hoofdschedel tot zijn voetzool toe, durf ik te beweren dat er nooit een geestelijk kreunen, uitroepen of zuchten uit zijn hart tevoorschijn komt. Laten we eens kijken naar de verschillende kwalen waarmee Gods kinderen zich besmet weten. Er is de ziekte van blindheid. Dit is wat de mens van nature niet aanvoelt. Toen de Heere de Farizeeërs hun toestand en gesteldheid uitlegde, stonden zij er toen voor open?
Dit was hun antwoord: ‘Wij zien’; daarom zei de Heere: ‘Uw zonde blijft.’ Ze waren niet bekend met de vreselijke ziekte blindheid; ze dachten dat ze zagen; ze waren er geheel van overtuigd dat ze alles wisten wat ze moesten weten. Maar Gods kinderen wordt geleerd te beseffen hoe blind ze zijn, en helemaal niet in staat iets te zien behalve als het de Heere belieft hun ogen met Zijn goddelijke ogenzalf te zalven. Dus kunnen ze niet zien wat of waar ze zijn, noch zien ze de betekenis van enig stuk van Gods waarheid, noch de heerlijkheid en schoonheid van Jezus; ze kunnen Zijn heerlijke Persoon, verzoenende bloed, rechtvaardigende rechtvaardigheid, sterfelijke liefde, zoete geschiktheid niet zien, noch de dierbaarheid van al Zijn verbondskenmerken en goddelijke ambten, terwijl ze zich gebukt onder de ziekte blindheid, voortslepen.
Lezen: Lukas 18:35-43