Ik heb gedwaald als een verloren schaap; zoek uw knecht, want uw geboden heb ik niet vergeten. Psalm 119:176
Indien de Heere ons niet zocht, wij zouden de Heere nooit zoeken. Dat is zeer zeker. Zo gij de Heere zoekt in gebed, in smeking, in stil verlangen, met menige hartverscheurende zucht, bij nacht en bij dag, wees verzekerd, dat gij de Heere nooit zoudt gezocht hebben, zo de Heere u niet het eerst gezocht had. Hij zoekt u nu. Het kan zijn (zoals gij vreest), dat het enige tijd duurt voor Hij u vindt; maar Hij zal u eindelijk vinden. Hoe lieflijk heeft de Heere zelf dit doen uitkomen in de gelijkenis van het verloren schaap! Het arme schaap heeft gedwaald, en eenmaal de schaapskooi verlaten hebbende, is het vrij zeker, dat het hier of daar in een vreemde plaats is aangekomen. Het is van een rots gevallen, of in een gracht gerold, of is achter een struik verborgen, of in een hol gekropen, of ligt in een diepe holle weg, waar het alleen door een ervaren oog en hand kan gevonden en gered worden. Zo ook met ’s Heeren verloren schapen; zij zijn ook op vreemde plaatsen aangeland. Zij storten van de rotsen, glijden in holen, verbergen zich tussen de struiken en kruipen al lager en lager, om in de holen om te komen. Wanneer het schaap afgedwaald is, gaat de herder uit om het te zoeken. Hier ziet hij de indruk der poten; daar een vlokje wol door de doornen afgerukt. Hij doorzoekt elke schuilplaats; totdat hij eindelijk het arme schaap vindt, afgemat, en half stervende; nauwelijks sterk genoeg om door geluid zijn verlatenheid uit te kermen. Hij neemt het zachtkens op, legt het op zijn schouder en brengt het in blijdschap naar huis. Zo ook zijn de wegen des Heeren in zijn genade met zijn verloren schaap. Zo met de mens. Het gebed van David was een verstandig gebed: „Laat mij vallen in Gods handen, en niet in de handen der mensen.” Gods handen zijn de enige handen, waarin men veilig vallen kan; en hij, die in deze handen valt, zal er nooit meer uitvallen, want, „daaronder zijn de eeuwige armen”, en deze laten niet los, zij bezwijken nimmer.
Gun leven aan mijn ziel, dan looft mijn mond
uw trouwe hulp; stier mij in rechte sporen.
Ps. 119:88