Dewijl wij dan een grote Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is,namelijk Jezus.de Zoon van God, zo laat ons deze belijdenis vasthouden. Hebreeën 4:14
Een ware, oprechte godsdienstige belijdenis gaat altijd met moeilijkheden gepaard. Niemand dan God zelf, daar ben ik van overtuigd, kan ons tot Zijn heerlijkheid laten leven, en het ons mogelijk maken die belijdenis met een goed geweten vast te houden. Ziet u om te beginnen bijvoorbeeld eens naar ons afvallige hart. Onze aard is uit op afvalligheid; hij is altijd vatbaar voor het kwaad; hij gaat even vanzelfsprekend achter afgoden aan als een steen op de grond valt, of zoals een vlam de lucht in stijgt. Als dit afvallige hart iemand voortdurend van het pad brengt, wat is het dan moeilijk om een eerlijke, oprechte en barmhartige belijdenis van krachtige godsvrucht in stand te houden! En, vervolgens, valt de duivel Gods kinderen steeds opnieuw aan. Soms werkt hij in op hun ongeloof, soms wekt hij de ontrouw van hun gevallen aard op, soms werpt hij vurige pijlen in hun verstand, soms legt hij valstrikken aan om hun voeten te verstrengelen, soms werkt hij in op de hartstochten en begeerten van hun gevallen aard, soms probeert hij hen te misleiden als een engel des lichts, en soms brengt hij hun verstand zo in verwarring dat zij nauwelijks nog weten waar ze zijn of wat ze zijn. Ze kunnen niet hun tekenen zien’, nog hun aanwijzingen duidelijk lezen. Soms, in de derde plaats, doet juist iemands wens eerlijk en oprecht te zijn tegenover God hem bijna zeggen: ‘Ik kan geen belijdenis meer doen, want ik heb te weinig bewijzen en zo weinig tekenen van Gods genade gekregen; er zijn zo weinig vruchten van de Geest in mij dat het lijkt alsof ik met God spot als ik nog langer met mijn belijdenis doorga.’ Zodat het gezien de innerlijke kwaden van ons hart, de verlokkingen van de duivel, de talloze verwarringen waarin het verstand verstrengeld raakt, de doodsheid, duisternis, kou en het ongeloof waarmee we voortdurend worden bestookt, nu bijna net zo moeilijk lijkt als in vroeger tijden om een geloofwaardige belijdenis van krachtige godsvrucht in stand te houden of zelfs maar het ene geestelijke been voor het andere te slepen.
Maar hoe pakt de apostel deze moeilijkheid aan? Welke grond biedt hij ons om onze belijdenis vast te houden? Deze: ‘Dewijl wij dan een grote Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus, de Zoon van God, zo laat ons deze belijdenis vasthouden’ (Hebr. 4:14) .Alsof hij zegt: ‘Er is een ruime voorraad voor u aangelegd in de volheid van de Zoon van God. Als het een ware belijdenis is, is Jezus er de Leidsman en Voleinder van.’
Lezen: Hebreeën 4