Waar de zonde meerder geworden is, daar is de genade veel meer overvloedig geweest. Romeinen 5:20
Om te weten wat de genade is in haar heerschappij over de zonde, en in haar overvloedig zijn over de toeneming der ongerechtigheid, moeten wij in de geest in de diepte van de val worden geleid. Wij moeten door God zelf in de geheimen van ons eigen hart worden geleid; wij moeten treurende gemaakt worden over onze zonden en afgoderij van onze gevallen natuur. En wanneer dan, laat ons doen wat wij willen, de zonde steeds wil werken, heersen en meerder worden, en wij zo ver gekomen zijn, dat wij onze armoede, hulpeloosheid en ellende gevoelen, door onze zielen levend te maken, ons van de toekomende toorn Gods te verlossen en tegen de heerschappij van de boze te behoeden, dan beginnen wij te zien, dat de genade overvloediger wordt over de toenemende zonde in onze boze harten, en daar zij vloeit door de weg van ’s Heeren lijden, zal zij nimmer haar begunstigden aan zichzelf overlaten, maar hen voeren tot het genot van het eeuwige leven. En zo dit niet in staat is de ziel te doen smelten en te bewegen en de mens te dringen God te loven en te prijzen, dan is er niets meer dat zulks zal of kan doen! Maar zulks kan niet gekend worden, vóórdat wij in de diepten onzer eigen ongerechtigheden zijn afgedaald en gedrongen zijn geworden tot zuchten, te kermen, te treuren en te roepen onder de last, die op het geweten drukt en onder de werking der geheime zonde in het hart. Wij kunnen dit niet anders tot onze zaligheid en met kracht leren, vóórdat het Gode behaagt het door zijn gezegende macht aan onze harten toe te passen en zijn zalvende geur mede te delen, opdat wij de Waarheid mogen leren verstaan, en tot troost onzer zielen ondervinden, dat de Waarheid ons vrij maakt.
Wie toch is als Gij weldadig?
Wees mij dan, o Heer, genadig,
want mijn roepen en geklag
klimt tot U de ganse dag.
Wil de ziel uws knechts verblijden,
ondersteun hem in zijn lijden,
want ik hef mijn hart en oog,
trouwe God, tot U omhoog.
Ps. 86:2