Want alzo zegt de Hoge en de Verhevene, die in de eeuwigheid woont, en wiens naam heilig is: Ik woon in de hoogte, en in het heilige; en bij dien die eens verbrijzelden en nederigen geestes is, opdat Ik levend make de geest der nederigen, en opdat Ik levend make het hart der verbrijzelden. Jesaja 57:15
O, welk een geheim, dat God twee woonsteden hebben zou! De „hemel der hemelen”, die „Hem niet kan bevatten”, en het nederige, gebroken en verbrijzelde hart! Maar opdat de Heere des hemels een plaats mocht hebben, waarin Hij zou kunnen leven en verblijven, geeft God aan zijn volk gaven en genadegiften; want Hij kan niet wonen in het vleselijk gemoed; in onze weerspannige natuur; in een hart vol vijandschap en goddeloosheid; daar bereidt Hij zich een woning, een paviljoen, waarin de Koning der heerlijkheid woont, welke gordijnen zijn gelijk de gordijnen van Salomo. Zijn woning is die heilige, Goddelijke natuur, welke bij de wedergeboorte wordt medegedeeld; „de nieuwe mens, die naar God is geschapen in gerechtigheid en ware heiligheid.” Zo woont Christus in het hart door het geloof; en is „in zijn volk de hoop der heerlijkheid.” En dit deed Paulus zeggen: „Ik ben met Christus gekruist; nochtans leef ik; maar niet ik, maar Christus leeft in mij; en het leven, dat ik nu leef in het vlees, leef ik door het geloof van de Zone Gods, die mij heeft liefgehad n zich voor mij gegeven heeft.” Dit is het doel van Gods wegen — dat de Heere God in zijn volk mocht wonen; dat er een vereniging mocht zijn tussen de gemeente en haar Verbondshoofd: „Ik in hen, en Gij in Mij, opdat Wij volmaakt zijn in een.” Dit is de oplossing van het grote raadsel, de oplossing van de ondoorgrondelijke verborgenheid: „God geopenbaard in het vlees”, opdat de Heere God in zijn volk mocht wonen; „Ik wil in hen wonen en in hen wandelen; en Ik zal hun God zijn, en zij zullen mijn volk zijn” en alzo zichzelf verheerlijken door hun harten met zijn genade en heerlijkheid te vervullen.
Ontzondig mij met hysop en mijn ziel,
nu gans melaats, zal rein zijn en genezen.
Was mij geheel, zo zal ik witter wezen
dan sneeuw, die vers op ’t aardrijk nederviel.
Ps. 51:4