Zo zegt de Heere: Ik gedenk de weldadigheid uwer jeugd, de liefde uwer ondertrouw; toen gij Mij nawandeldet in de woestijn, in onbezaaid land. Jeremia 2:2
Indien wij acht geven op de zaligheid, zullen wij zien, dat zij uit drie delen bestaat. Zaligheid in het verleden, zaligheid in het tegenwoordige en zaligheid in het toekomende. De zaligheid in het verleden bestaat hierin, dat onze namen staan opgetekend in het boek des levens van vóór de grondlegging der wereld. De zaligheden in het tegenwoordige bestaan in de openbaring van Jezus aan de ziel, waarbij Hij haar Zichzelf ondertrouwt. En de zaligheid in het toekomende bestaat in de eeuwige genieting van Christus, wanneer de uitverkorenen aan de bruiloftstafel des Lams zullen aanzitten en voor eeuwig bij de Heere zullen zijn. Welnu, gelijk niemand de toekomende zaligheid zal genieten, die geen deel heeft aan de zaligheid in het verleden, met andere woorden, gelijk niemand met Christus in de eeuwige heerlijkheid zijn zal, wiens naam niet in het boek des levens van eeuwigheid geschreven staat, zo zal niemand de zaligheid in het toekomende genieten, die leeft en sterft zonder de zaligheid te genieten in het tegenwoordige. Met andere woorden, niemand zal met Christus in eeuwigheid leven, die in dit leven niet aan Hem ondertrouwd is geworden door de openbaring van Hem in zijn ziel. Overeenkomstig Joodse gewoonte gaf de man ten dage van de ondertrouw aan de bruid een stuk zilver tot getuigenis, zeggende: Ontvang dit stuk zilver als pand, dat gij te zijner tijd mijn vrouw zult worden. Daarop verwisselden de beide partijen hun ringen. Deze ontmoeting van de ondertrouwden, die elkander voor het eerst zagen, is een passend zinnebeeld van de eerste ontmoeting der ziel met Jezus. De maagd had van de jongeling gehoord, maar had hem tot dit ogenblik nooit gezien. Evenzo horen zoekende zielen Hem wel met het gehoor der oren, vóór zij Hem zien. De sluier was op haar gelaat, Gen. 24:65, zowel als de sluier is op haar hart, 2 Cor. 3:15, totdat Jezus het van boven tot beneden in tweeën scheurt. De bruidegom geeft zijn ondertrouwde vrouw een stuk zilver, als bewijs, dat al wat hij had het hare was. Alzo geeft Christus aan de ziel, die Hij Zichzelf ondertrouwt, door Zijn eigen openbaringen een pand, een teken, een bewijs, dat in zichzelf reeds de eerste vrucht en verzekering inhoudt van de eeuwige heerlijkheid. De partijen verwisselden de ringen als tekenen van wederzijdse genegenheid en eeuwige trouw. Alzo ook wanneer Christus Zich in Zijn stervende liefde aan de ziel openbaart, zijn er wederzijdse verbintenissen, wederzijdse beloften, wederzijdse verzekeringen en betuigenissen van trouw en liefde tussen de ziel en Hem. De één zal zeggen: Ik ben des Heeren; en een ander zal zich noemen met de naam van Jacob, en een ander zal met zijn hand schrijven: Ik ben des Heeren. Op deze stonde, op de dag van des Konings ondertrouw, is de taal der ziel: „Ik heb grote lust in Zijn schaduw en zit er onder, en Zijn vrucht is mijn gehemelte zoet. Hij voert mij in het wijnhuis, en de liefde is Zijn banier over mij”.