En de Heere zal over alle woning van de berg Sion, en over haar vergaderingen, scheppen een wolk des daags, en een rook, en de glans eens vlammenden vuurs des nachts. Jesaja 4:5
Er wordt hier een toespeling gemaakt op de wolkkolom, die boven de tabernakel stond. Het was overdag een wolk, doch des nachts was zij als een pilaar van vuur. De reden hiervan is duidelijk. Overdag waren de wolk en rook voldoende zichtbaar, maar dit was niet zo des nachts. Daarom was zij des nachts een vuurpilaar, opdat de tegenwoordigheid des Heeren duidelijk gezien mocht worden. Geestelijk verstaan, kan de nacht de donkere tijden, die de ziel doormaakt, voorstellen; want er is zowel nacht als dag in de bevinding van het volk van God. Nu, als zij deze donkere tijden beleven, dan hebben zij behoefte aan klaardere en helderdere bewijzen van des Heeren tegenwoordigheid, dan wanneer zij wandelen in het licht des daags. Zo kan „de glans eens vlammenden vuurs des nachts” beduiden: een klaarder en volkomener bewijs van des Heeren tegenwoordigheid; een levendiger en krachtiger toepassing van Zijn Woord aan het hart; een helderder en duidelijker teken, dat Hij van Zijn gunst doet aanschouwen, in tegenstelling met de wolk en de rook. Het is echter dezelfde tegenwoordigheid van God en dezelfde heerlijkheid, geopenbaard zowel in de wolk en in de rook, als in het vlammende vuur des nachts, maar de tegenwoordigheid en de heerlijkheid worden op een meer zichtbare wijze kenbaar gemaakt, licht gevende in tijden van donkerheid. De glans van een vlammend vuur des nachts kan ook voorstellen het licht van het Woord der waarheid, waarvan gesproken wordt als van „oen licht, schijnende in een duistere plaats, 2 Petrus 1:19. Hoe menigmaal wordt er, als de geest donker is en de bewijzen of bevindingen verduisterd zijn, weinig anders gezien; want alleen de klare verlichting van het Woord der waarheid, waarheen de ziel haar ogen wendt, is haar enig leidend licht. Uw Woord, zegt David, is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad. Wij geraken dikwijls op plaatsen, waar wij moeten uitzien naar de zuivere verlichting of lichtgevende waarheid van het Woord van God; want daar is het rondom duister. En naar die verlichting moeten wij uitzien en daarop moeten wij wachten. Dat duurt soms zeer lang; die verlichting schijnt dan ver van ons af te zijn. Zo moeten wij wachten tot het Woord nabij komt en het zijn stralen uitlaat in ons hart. Doch bij dit schijnend licht komt, wanneer het nabij ons gebracht wordt en het zijn vertroostende stralen in onze ziel doet schijnen, ter bestemder tijd ook de tegenwoordigheid Gods en Zijn heerlijkheid mede. Zo ons hart te vestigen op het Woord der belofte en op haar vervulling te wachten, is een wandelen door het geloof en niet door aanschouwen. Zo was bij dag het woord der belofte voor Abraham een wolkkolom, maar toen schrik en grote duisternis op hem viel, was hetzelfde woord der belofte — zijnde het Woord van een Verbonds- God— als een vurige fakkel, die tussen de stukken der offerande doorging, Gen. 15:17.