Dan zullen wij kennen; wij zullen vervolgen om de Heere te kennen. Hoséa 6:3
Wij zien uit deze woorden, dat er in de bevinding der ziel iets is, dat genoemd wordt „een vervolgen om de Heere te kennen”, en in waarheid kunnen wij de zegeningen, die voor de rechtvaardige zijn weggelegd, niet verkrijgen, tenzij er dit vervolgen gevonden wordt. „De Heere te kennen” is de begeerte van iedere levendgemaakte ziel; dat is Hem te kennen door Zijn eigen Goddelijke bekendmakingen, door de heerlijke openbaring van Zijn genade, Zijn liefde, Zijn tegenwoordigheid en Zijn heerlijkheid. Door de uitdrukking „vervolgen” wordt aangeduid, dat er vele moeilijkheden, hinderpalen en beletselen in iemands weg gevonden worden, die hem terughouden van „de Heere te kennen”. Nu, het werk van de Geest in zijn ziel is hem in weerwil van deze hindernissen te doen voortgaan. De natuur en geheel de arbeid der natuur, en alle macht van satan, werkende op de natuur, is de mens terug te houden; maar het werk des Geestes in de ziel is haar voorwaarts te doen gaan, de vreze Gods in haar levendig te houden, haar van tijd tot tijd naar de inwendige mens te versterken en te bekrachtigen. Haar deze verwijding des harten te schenken, haar deze hoop te doen scheppen en die innerlijke genade mede te delen, dat de lendenen van haar verstand worden opgeschort en zij in weerwil van gevoel, rede en natuur genoodzaakt is te vervolgen. Soms wordt zij gedreven en soms getrokken, soms geleid en soms gedragen, maar de Geest van God werkt op de één of andere wijze zodanig in haar, ofschoon zij nauwelijks het hoe er van weet, dat zij nochtans vervolgt om de Heere te kennen. Haar lasten doen haar uitschreeuwen om verlossing, haar aanvechtingen doen haar naar hulp uitzien, de moeilijkheid en ruwheid van de weg scheppen de behoefte in haar om van stap tot stap gedragen te worden; de duisterheid van het pad noodzaakt haar om een leidsman te roepen, zodat de Geest des Heeren, de hand daarin hebbende, onder alle moeilijkheden en ontmoedigingen haar ondersteunt, haar draagt en voorthelpt, en haar dus door elke beproeving en moeite en verzoeking en hindernis heen brengt, totdat zij door Hem voor God gesteld wordt in heerlijkheid. Het is mij tot verwondering hoe onze zielen in het leven gehouden worden. Ik geloof, dat een levendgemaakt mens zichzelf tot een wonder is. Geleid te worden en toch op zo verborgen wijze, bewerkt te worden en zo onbegrijpelijk, bestuurd en ondersteund onder zo vele moeilijkheden en hindernissen, dat hij een wonder van genade is en gelijk de apostel zegt: „een schouwspel èn der wereld, èn der engelen, èn der mensen”. De wereld tot verwondering, de engelen tot verwondering en zichzelf tot verbazing, hoe de levendgemaakte ziel onder al haar moedbenemende omstandigheden, hindernissen, beproevingen en bestrijdingen wordt ondersteund, door- en uitgeholpen, en in weerwil van dit alles vervolgt om de Heere te kennen. Maar „vervolgen”, waarom? „Om de Heere te kennen” als het pit en merg van alle godsdienst, als het merg der ware godzaligheid; om Jezus te kennen en door het geloof in Zijn schoonheid en beminnelijkheid in te blikken en onszelf één geest met Hem te weten, overeenkomstig deze woorden: „Die de Heere aanhangt, is één geest met Hem”.