En welke zij de uitnemende grootheid Zijner kracht aan ons, die geloven, naar de werking der sterkte Zijner macht, Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt. Efeze 1:19—20
De mens moet door een alvermogende kracht uit de slaap des doods wakker geschud worden. Het is zo maar geen rukje of een zachte aanraking aan zijn kleed, een lichte trek aan zijn mouw, die hem uit zijn zonden zal doen opstaan. Hij moet er uitgetrokken worden, zoals iemand uit zijn bed getrokken wordt als het huis in brand staat, of uit het water getrokken wordt als hij voor de laatste maal zal ondergaan. Laat ons niet menen, dat het werk der genade in het hart een licht, oppervlakkig werk is. Er is inderdaad een almachtig werk der genade in een zondaarshart nodig, om hem van de ondergang te bevrijden. Derhalve zien wij altijd het werk der genade zich openbaren door een geestelijk gezicht van onze ellendige staat voor God. Doch dit alleen is niet genoegzaam om ons tot een waar discipel van Jezus te maken. Het is een voorafgaand, een zeer noodzakelijk voorafgaand werk tot het aanschouwen van de Koning in Zijn schoonheid. Maar het is niet hetzelfde als te zien en te geloven in de Zoon van God tot het eeuwige leven. Wij moeten iets meer hebben dan enige overtuiging van zonden of enig besef van onze verloren en gevallen staat. Wij moeten door het geloof een gezicht hebben van de gezegende Heere, meer of minder in onze ziel geopenbaard door de Heilige Geest, Wiens werk het is uit de dingen van Christus te nemen en deze aan het hart te openbaren. Om namelijk te zien: Zijn gepastheid, Zijn genade, Zijn heerlijkheid, Zijn arbeid, Zijn bloed, Zijn gehoorzaamheid; deze te zien door het oog des geloofs en voor onszelf als Goddelijke en gezegende werkelijkheden, juist gepast in ons geval en onze staat; zodat deze juist de zaken zijn, die wij nodig hebben om ons te redden van de toekomende toorn, en dat wij, in zo ver wij er belang bij hebben, gered worden van de vloeden des verderfs. Overal waar dit geloofsgezicht van Christus aan de ziel geschonken is, schept en onderhoudt het een geloof, door de liefde werkzaam. Overal waar door het geloof een zien op Jezus is, daar openbaart Hij Zichzelf in zekere mate als dierbaar aan de ziel; en liefde is de zoete vrucht daarvan, want wij hebben Hem lief omdat Hij ons eerst heeft liefgehad. Wanneer wij de Heere gaan liefhebben, dan verwekt deze liefde een zoete vereniging en gemeenschap met Hem. Wanneer Hij dan Zijn beminnelijk aangezicht vertoont en meer en meer iets van Zijn schoonheid en vriendelijkheid ontdekt, geeft het Hem een plaats in onze warmste, tederste genegenheden en dan komt Hij en neemt woning in de ziel en heerst daar als de rechtmatige Heerser. De volgende dingen zijn derhalve allernoodzakelijkst tot het ware discipelschap: Eerst een geestelijk gevoel van onze verloren en gevallen staat; dan een kennis van Christus door een genadige ontdekking van Zijn gepastheid, schoonheid en bereidwilligheid; en ten derde een geloof in Hem, dat door de liefde werkt en het hart reinigt, de wereld overwint en ons bevrijdt van dfcod en hel.