Welgelukzalig zijt gij, o Israël, wie is u gelijk? Gij zijt een volk, verlost door de Heere. Deuteronomium 33:29
Het geluk van Israël komt voort uit en richt zich op niets minder dan God en de hemel. Dit is dus de reden van de zaak. ‘Welgelukzalig zijt gij, o Israël. ’Waarom bent u welgelukzalig? Gelukkig omdat God u heeft uitverkoren voor de verlossing in de Persoon van Zijn geliefde Zoon; gelukkig omdat Hij u liefheeft met eeuwige liefde; gelukkig omdat Hij het u het soms schenkt Hem wederkerig lief te hebben; gelukkig omdat Hij u heeft geroepen door Zijn genade, opdat Hij u op een dag zal kronen met eeuwige heerlijkheid; gelukkig omdat woningen van eeuwige gelukzaligheid voor u zijn bestemd in de hemelen, ver boven alle stormen en golven van deze woelige wereld; gelukkig omdat de Heere uw eeuwigdurende Deel is — omdat God uw Vader en vriend is, Jezus uw Heiland, Man en Oudste Broeder, en de Heilige Geest uw Trooster, Leraar en Heiligmaker. Dus: ‘Welgelukzalig zijt gij, o Israël.’
Uw lot kan hier beneden moeilijk zijn, gij lijdende heiligen van de Allerhoogste, wat betreft uiterlijke omstandigheden; pijnlijk kunnen de oefeningen zijn door welke u bijna dagelijks de opstandigheid en hopeloze verdorvenheid van uw vleselijke geest doormaakt; ernstige verzoekingen kunnen voortdurend uw deel zijn; menige doorn en scherpe tak kunnen op uw pad liggen; en zo ruig en ruw kan de weg zijn dat u soms het gevoel heeft dat u van alle mensen er het ellendigst aan toe bent; en dat zou u beslist zijn zonder Gods genade in uw hart, en de heerlijkheid die voor u is bestemd voorbij het graf. Toch kan bij dit alles, al waren uw bezoekingen en verdrietigheden duizend maal erger, over u worden gezegd: ‘Welgelukzalig, driewerf welgelukzalig, zijt gij, o Israël! ’
Lezen: Klaagliederen 3:19-33