Want de liefde is uit God. 1 Johannes 4:7
De liefde is een gave, die de herrezen Middelaar ontvangen heeft, en die Hij vrijelijk uit Zijn volheid aan Zijn volk mag mededelen. En wij moeten er toe gebracht worden om te beseffen, dat het een gift is. Konden wij de liefde voortbrengen, of in ons hart onderhouden, dan zouden wij onze eigen bedrevenheid bewieroken. Misschien zullen sommigen nauwelijks geloven, dat een kind van God in zijn hart vijandschap kan gevoelen tegen Christus, maar zijn vleselijk gemoed is onverdeeld vijandschap tegen Hem. En o, wat een bittere gewaarwording is het voor een navolger van het Lam, een beginsel te hebben, dat Christus haat, Zijn Persoon bitter haat, Zijn heiligheid en reinheid haat; en dat hij zich zou kunnen aansluiten bij de uitroep: „Kruist Hem! kruist Hem!” en Hem met de Romeinse soldaten en het Joodse gepeupel zou kunnen steken en slaan. Tenzij smartelijke ondervinding ons niet overtuigde, dat er zulk een vreselijk beginsel in ons was, wij zouden het niet geloven dat er deze duivelse vijandschap tegen Hem in ons hart was, Die onze zielen wensen te beminnen en te aanbidden. Maar wat kennen wij van de liefde, indien wij al deze vijandschap, vleselijkheid en koudheid niet hadden om haar te beproeven? Wanneer wij door al deze ellendige gewaarwording geoefend zijn, en de Heere begint dan een weinig barmhartigheid en genade in onze harten te openbaren en onze genegenheden uit te halen tot Hem, dan beginnen wij te verstaan wat een kostelijke genadegift de liefde is. De liefde is de zoetste balsem, die men vinden kan in dit leven. Zij is zo natuurlijk. Er is zoetigheid in de liefde. Wanneer wij onze vrouwen, onze kinderen, onze vrienden liefhebben, dan is er zulk een zoetigheid en tederheid in het gevoel daarvan, dat is — zoals zedeleraren ons zeggen — haar eigen beloning. Koudheid, afkerigheid, nijd, vooroordeel, jaloezie, gemelijkheid, twist, wantrouwen, deze spranken van de hel branden en pijnigen elke plaats, waar zij voorkomen. Evenzo, indien er ooit een hel in des mensen ziel is, dan is het wanneer men vervuld is van haat tegen God en Zijn volk. Maar zo wij ooit een voorsmaakje van de hemel proeven, dan is het wanneer de Heere in ons verwekt een vertedering der liefde, en in een uitwinnen van onze genegenheden tot Jezus en tot hen, die de Zijnen zijn. Dan vlieden de vijandschap en het vooroordeel weg en wij ontwaren iets als zouden wij al het volk van God aan ons hart willen drukken en zeggen: „Uw volk is mijn volk en uw God mijn God”.