Die in de dagen Zijns vleses, gebeden en smekingen tot Dengene, Die Hem uit de dood kon verlossen, met sterke roeping en tranen geofferd hebbende, en verhoord zijnde uit de vreze, hoewel Hij de Zoon was, nochtans gehoorzaamheid geleerd heeft, uit hetgeen Hij heeft geleden. Hebreeën 5:7-8
Een paar druppels van Gods toorn, neergelaten in het geweten van een kind van God hebben menig levende ziel doen uitroepen: ‘Ik draag Uw vervaarnissen, ik ben twijfelmoedig. Uw hittige toornigheden gaan over mij; Uw verschrikkingen doen mij vergaan’ (Ps. 88:16,17). Maar wat is alles wat Job, Heman Jeremia of Jona doorstonden vergeleken met de vloed van pijn en verschrikking die de ziel van onze gezegende Heere overweldigden? We lezen daarom over Hem in de hof, toen de eerste hevige kwellingen opkwamen, dat Hij ‘begon verbaasd en zeer beangst te worden’, (Mar. 14:3 3), en daardoor zei Hij tegen Zijn drie discipelen die ooggetuigen van Zijn lijden zouden zijn: ‘Mijn ziel is geheel bedroefd tot de dood toe’ (Matth. 2 6:3 8). Zo groot was die last, dat Zijn menselijke natuur onder het gewicht moest bezwijken, Zijn ziel en lichaam uit elkaar worden gescheurd, als er niet vier steunpilaren waren geweest: de kracht van Zijn Godheid, want hoewel deze opzettelijk haar kracht niet toonde, bleef zij onverbrekelijk met Zijn heilige mensheid verenigd; de hulp en steun van de Heilige Geest, Die Zijn menselijke natuur ondersteunde onder de last die erop was gelegd; de vreugde die Hem was voorgesteld, waardoor Hij het kruis kon verdragen en de schande verachten (Hebr. 12:2), en de versterking van de dienende engel die was gestuurd uit de hemel (Luk. 22:43) .Aldus gesteund en gesterkt zonk onze barmhartige Verlosser niet in de diepe wateren, maar, als onze grote Hogepriester, ‘ gebeden en smekingen tot Dengene, Die Hem uit de dood kon verlossen, met sterke roeping en tranen geofferd hebbende, en verhoord zijnde uit de vreze’ (Hebr. 5:7), niet zoals sommigen ten onrechte dachten uit angst dat Zijn opdracht zou falen of dat Hij in de hel zou zinken, maar omdat Hij Zijn heilige Vader vreesde met de eerbied van een Zoon, want kinderlijke vrees, alsmede elke andere genade, bevond zich in het hart van Jezus als Zijn schat (Jes. 11:2, 3).
Lezen: Hebreeën 5