Het geloof nu is een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der zaken, die men niet ziet. Hebreeën 11:1
Waar geloof is, daar is hoop; en daar dit geloof hemelse zaken omvat, omvat de hoop datgene, waarvan het geloof getuigt. Wanneer er nu op de ziel gewerkt wordt door een Goddelijke kracht, en het geloof zich uitspreekt in de beoefening der beloften, waarvan het overtuigd is en die het omhelst, ontbrandt de hoop voor het genieten ervan. Godsdienst is geen zware, pijnlijke, treurige, vervelende en moeilijke taak of bezigheid, zoals velen denken. Hij heeft zijn beproevingen, verzoekingen, droefenis, snijdend verdriet en drukkende smart; maar hij heeft ook zijn liefelijkheden, zijn vrede, zijn vreugde, zijn genietingen. En het is de liefelijkheid, die wij gevoelen, de genietingen, die wij smaken en het ons verheugen in de dingen Gods, die ons het hoofd doen omhoog houden en ons bemoedigen om te volharden op onze doorreizen in de woestijn. Het is niet alles dienstbaarheid, noch gedruktheid van geest, noch harteleed, noch gedruktheid der ziel, welke de erfgenamen der belofte gevoelen. Er zijn teugjes en proefjes, druppels en kruimkens, en ogenblikkelijke genietingen, die zo niet lang en duurzaam, toch zoet zijn, als zij komen; zoet, zo lang zij duren, en zoet in de herinnering, als zij voorbij zijn. De Heere geeft datgene wat bemoedigt, versterkt, vertroost en verheugt, en maakt ons bekwaam om te zien, dat er in Hem die schoonheid, die zaligheid en die heerlijkheid is, welke wij gesmaakt, gevoeld en getast hebben, en die wij voor geen duizend werelden zouden willen afstaan.
Uw hoop, uw kudde woonde daar.
Uit vrije goedheid waart Gij haar
een vriendelijk beschermer,
en hebt ellendigen dat land,
bereid door uwe sterke hand,
o Israëls Ontfermer!
De Heer gaf rijke juichensstof
om zijne wond’ren en zijn lof
met hart en mond te melden.
Men zag welhaast een grote schaar
met klanken van de blijdste maar
vervullen berg en velden.
Ps. 68:5