Waarom Hij ook volkomenlijk kan zalig maken degenen, die door Hem tot God gaan, alzo Hij altijd leeft om voor hen te bidden. Hebreeën 7:25
Zo de genadige Heere niet leefde om ons tot Voorspraak te zijn, kon Hij nauwelijks gezegd worden ons volkomen zalig te maken. Maar daar Hij altijd is aan de rechterhand Gods en altijd tussenbeide treedt, altijd de wierook van zijn aanneembaar Middelaarsoffer aanbiedt, geeft dit een zeker onderpand van zijn liefde, zijn medelijden en zijn macht. Is dit niet bemoedigend voor allen, die door Hem tot God komen? En kunnen wij niet zeggen:,,Zo zijn wij,o Heere! wij komen dagelijks tot U door Jezus Christus?” En hebben wij al de bemoediging niet nodig, die God ons daaruit schenken kan? Want door verzoeking en beproeving en menigvuldige bezoekingen op onze weg zinken wij dikwijls zeer laag. Hoe zalig is het dan zo gij slechts dit teken van genade in uw ziel kunt vinden, wanneer alle andere geheel voor het oog verloren schijnen. Indien gij iets weet van het werk in uw gemoed, dan weet gij dit: of gij door de Heere Jezus Christus tot God gekomen zijt, of gij door Hem steeds tot God komt. Het is zeer eenvoudig en toch veel betekenend. Zijt gij gekomen als een verworpeling? Zijt gij gekomen als iemand, die op het punt was van om te komen? Want van de zodanigen wordt uitdrukkelijk gesproken: welke komen op die dag, als de grote bazuin zal slaan; de grote en roemrijke bazuin des Evangelies, want haar feesttonen klinken uitsluitend voor hen. Zijt gij gekomen in het geloof? Zijt gij gekomen in hope? Zijt gij gekomen in liefde? En hebt gij in uw eigen boezem enigermate iets gevonden, dat sprak van aanneming en goedkeuring? „Ja”, zeggen enigen, „met al mijn twijfel en mijn vrees kan ik, gevraagd wordende, op uw vraag met een eerlijk hart en opgeheven hoofd antwoorden, dat ik door Jezus Christus tot God gekomen ben en dat ik de zaligheid daarvan ondervonden heb.” Dan zult gij iets gekend hebben of zult gij iets kennen van het „volkomen zaligmaken”; en hoe meer gij van dat „volkomen zaligmaken” weet, des te meer zult gij roemen in de zaligheid door de genade; des te meer zult gij u vastklemmen aan de Zone Gods; des te meer zult gij u hechten aan zijn volbracht werk, en des te meer zult gij zien op Hem, die zo vriendelijk gezegd heeft: „Ziet op Mij en wordt behouden alle gij einden der aarde; want Ik ben God, en niemand meer.”
Ps. 118:7