De Geest des Heeren heeft door mij gesproken; en zijn rede is op mijn tong geweest. 2 Samuel 23:2
Wij lezen dat „geen profetie der Schrift voor bijzondere uitlegging vatbaar is”; dat wil zeggen: zij is het gemeenschappelijk eigendom van al Jehova’s gunstgenoten, en „heilige mannen Gods spraken zoals zij door de Geest gedreven werden”; de invloed des Heiligen Geestes werkte zodanig op hun zielen, dat zij uit hun hart datgene te voorschijn brachten wat paste aan het gehele volk Gods. Zo lezen wij in Psalm 51 Davids belijdenis van schuld; maar die belijdenis van zonde van David is van toepassing voor iedere ziel, die wegens haar zonde veroordeeld is. Toen Job zijn bittere klachten uitstortte, sprak hij, zonder het te weten, voor de kinderen Gods in de verste tijden. Toen de Heere tot Jozua zeide: „Ik zal u niet begeven noch verlaten,” was het een belofte uitsluitend aan Jozua gegeven; zij scheen alleen tot hem gericht, alsof Jozua, en Jozua alleen, aanspraak had op die belofte. Maar wij zien de Apostel Paulus diezelfde belofte aanhalen, als het gemeenschappelijk eigendom van de Gemeente Gods: „Uw wandel zij zonder geldgierigheid; en zijt vergenoegd met het tegenwoordige; want Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven, noch Ik zal u niet verlaten” (Hebreen 13:5). „Hij heeft gezegd?” Tot wie? Tot Jozua; maar toen Hij het tot Jozua zeide, zeide Hij het tot de gehele gemeente Gods. Door aan Jozua die belofte te geven, gaf Hij die belofte aan iedere ziel, die met Jozua zijn hulp nodig had; die met Jozua vreesde verlaten te zijn; die met Jozua zijn ondersteunende hand nodig had; en daarom was deze belofte aan Jozua niet voor een bijzondere uitlegging vatbaar, maar toegepast door de goede Geest, is zij geldig voor iedere levende ziel, die in dezelfde omstandigheden geplaatst is als hij, tot wie deze belofte kwam.
Nooddruftigen vergeet God niet,
noch laat hen eind’loos in ’t verdriet.
’t Ellendig volk mag op Hem wachten,
Hij zal hun hoop niet steeds verachten.
Ps. 9:18