Des konings dochter is geheel verheerlijkt inwendig; haar kleding is van gouden borduursel. In gestikte klederen zal zij tot de Koning geleid worden. Psalm 45 :14, 15
Zodanig is de beschrijving van de bruidskleding van de kerk als koningin. Met goud moest haar kleding geborduurd, haar klederen gestikt zijn, met de bedoeling dat haar gewaad van rechtvaardigmakende gerechtigheid, als het ware, stuk voor stuk gestikt was; ook dat elke draad geborduurd was met goud. Hier hebben wij de draad van de mensheid verenigd met het goud van de Godheid en het is zodanig verenigd, dat de draad één is. De schoonheid is in de gouden draad, de waarde is in het goud, en toch hoe nauw verenigd. Goud op zichzelf kan niet tot borduursel gemaakt worden. Zo ook kan de Godheid niet lijden, bloed storten of sterven; maar wel de mensheid in vereniging met haar. Terwijl onze gezegende Heiland het ganse werk, dat de Vader Hem gegeven had te doen, volbracht, bezegelde zijn Godheid, verenigd met zijn gehoorzame, lijdende mensheid, al zijn bewegingen, terwijl Hij zijn werk volbracht, met al de waarde en kracht van zijn Goddelijkheid. Het is de vereniging van de Godheid met de mensheid, die het werk van de verlossende liefde zo onuitsprekelijk heerlijk en zo verdienstelijk en krachtig maakt. Zoals Hart zegt:
“Almachtige God, zuchtte de menselijke borst.”
Het is inderdaad een verborgenheid; maar “groot is de verborgenheid der Godzaligheid, God geopenbaard in het vlees.” O heerlijke verborgenheid!
„Te klein is ’t hoogste hemelwelf;
’t Is dieper dan de afgrond zelf,
’t Is meer dan ’t menselijk brein kan vatten,
De hoop verwacht, ’t geloof kan schatten.”
Gods verborgen omgang vinden
zielen waar zijn vrees in woont.
Ps. 25:7