Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn, daar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods. Kol. 3:1
Hoevelen zijn er zelfs onder hen, die God wensen te vrezen, maar toch aan de wereld verkleefd zijn en voor wie zij haar aanlokkend vermogen niet verloren heeft; die door wereldse beslommeringen, ten minste voor een tijd, geketend of door wereldse mensen of wereldse zaken verstrikt zijn. Hun deelgenoten in zaken of hun deelgenoten in het leven; hun vleselijke betrekkingen of hun wereldse kinderen, hun talrijke verbintenissen of hun maatschappelijke gewoonten; hun hevige hartstochten of hun diep gewortelde vooroordelen binden en kluisteren hen geheel aan de aarde. Daar kruipen en liggen zij, zoals Milton het uitdrukt:
“De rook en de bezigheden van dat donkere stipje, dat de mensen aarde noemen.”
En zo zijn zij gebonden door de koorden hunner zinnen, dat zij nauwelijks zoeken er van bevrijd te worden, of zelfs verlangen zich boven de mist en de dampen van dat donkere stipje te verheffen in een zuiverder licht, om een hemelse dampkring in te ademen, en met Jezus op te staan uit het graf der vertering. Maar als zij, als leden van dat geheimzinnige lichaam, met Christus zijn opgestaan, alzo het niet mogelijk was, dat Hij van dezelve dood zou gehouden worden, wanneer God de smarten des doods ontbonden had (Hand. 2:24), zo zullen zij ook niet altijd begraven blijven in het graf van de vleselijkheid en wereldsgezindheid. Zij moeten geestelijk opstaan. Indien zij waarlijk belang stellen in de werkelijkheid van Christus’ opstanding, moeten zij ook de kracht van Christus’ opstanding kennen.
Gedenk niet meer aan ’t kwaad dat wij bedreven,
onz’ euveldaad word’ ons uit gunst vergeven.
Waak op, o God, en wil van verder lijden
ons klein getal door Uwe kracht bevrijden!
Ps. 79:4