Deze zal zeggen: Ik ben des Heeren, en die zal zich noemen met de name Jacobs; en gene zal met zijn hand schrijven: Ik ben des Heeren; en zich toenoemen met de name Israels. Jesaja 44:5
„Een ander zal zich noemen met de name Jacobs.” Jacob was een worstelaar, want hij worstelde de gehele nacht met de engel, en om zijn worstelen werd hij gezegend. Zo kunt gij nu zijn een worstelende Jacob, maar zijt nog niet geworden de overmogende Israël. Gij moogt nu en dan in uw geweten niet zijn zonder een gevoel van schuld, en dikwijls twijfelen en vrezen of de wortel der zaak in u is, omdat gij de taal der verzekerdheid niet kunt gebruiken en zeggen: „Ik ben des Heeren.” En toch kunt gij een worstelende Jacob zijn. De Heere kan zijn Geest in u gelegd hebben, om met Hem om de zegen te worstelen, en toch kan Hij u niet dat gepaste geloof geschonken hebben, waardoor gij geloven kunt, dat Hij de uwe is, en gij Hem zo kunt noemen. Hoe was de patriarch Jacob vol twijfel en vrees, toen zijn leven en dat van zijn vrouw en kinderen in de hand waren van de beledigde Ezau! Maar het was juist die vrees, die hem te meer deed worstelen en te vuriger deed roepen: „Ik laat U niet los, tenzij Gij mij zegent.” Kunt gij zeggen: „Ik zoek met mijn ganse hart om zulk een zegen; ik worstel er om met God, door gebeden en smekingen, en niets dan dat kan mij bevredigen?” Als dat uw ervaring is, dan kunt gij u gewis met de naam van Jacob noemen. „En zal zich toenoemen met de name Israels.” Zo Jacob een worstelaar voorstelt in het rijk der genade, dan is Israël het beeld van iemand, die de zegen verkregen heeft. Wanneer dus een worstelende Jacob door de kracht zijns arms God over mocht heeft, dan mag hij zich noemen met de naam Israël. Dan kan hij zeggen: „Ik heb met God geworsteld om de beloofde zegen, en heb die verkregen. Ik heb de Heere aangeroepen en Hij heeft mijn stem gehoord. Ik heb mijn bede voor Hem gelegd en Hij heeft ze eindelijk gehoord.” Zo worstelden en overwonnen Hanna, David, Hiskia en vele heiligen, zowel die reeds ontslapen zijn, als zij die nog leven.
Ik lag gekneld in banden van de dood,
daar d’ angst der hel mij alle troost deed missen.
Ik was benauwd, omringd door droefenissen,
maar riep de Heer dus aan in al mijn nood
Ps. 116:2, 3