Ziet, ulieder God zal ter wrake komen, met de vergelding Gods! Hij zal komen en ulieden verlossen. Jesaja 35:4
„Ziet, uw God zal komen”. De Heere is dan nog niet gekomen, maar Hij zegt, dat Hij komen zal, en de belofte van te zullen komen neemt de vrees weg. Hij zegt: „Ziet”. Zelfs dit kleine woord bevat iets, waar wij op letten moeten. De Heere is op een afstand; Hij maakt Zijn wagen gereed, want Hij maakt de wolken tot Zijn wagen, en Hij rijdt op de vleugelen des wind. Gelijk de Heere tot Zijn discipelen zei: „Heft uw hoofden op, want uw verlossing is nabij”, zo is het met het woord „Ziet”. De Heere wil de ogen van Zijn volk, die altijd naar beneden geslagen zijn, of maar altijd naar binnen zien op hun ellendig hart en op de moeilijkheden en gevaren van de weg, opheffen. Heft op, wil Hij zeggen, heft op! Uw God komt om u te verlossen. Ik wens op elk woordje van de tekst als het ware acht te geven. De tittels en jota’s van Gods Woord zijn als diamantstof, het moet vergaderd en opgelegd worden. In de Schrift is dikwijls veel in het weinige; niet als in de predicatiën, daar is dikwijls weinig in het vele. Het Woord van God is overvloedig vol van de geest en het wezen der waarheid; meer bevattend en welriekender dan rozenolie Let op het volgend woord. Is het niet de kern der zaligheid? „Uw God”. Wat, is Hij uw God? Dat is de uitstraling der eeuwige liefde. In dit ene woord ligt het wezen van elke zegen van het Nieuwe Verbond. En indien God uw God is, dan kunnen uw twijfelingen, vrezen en uw misvattingen de banden van dit gezegend Verbond niet verbreken. Gij zijt een huisvader, en uw echtgenote is door een ongesteldheid in haar hoofd aangetast, en de aard der krankheid is zodanig, dat zij u nauwelijks herkent, aan uw genegenheid twijfelt en zelfs geheel niet gelooft, dat gij haar man zijt. Zulke gevallen, weten wij, zijn bekend. Maar haar twijfelen of ontkennen van haar liefde maakt toch de huwelijksband niet los? De toestand van haar geest, hoe smartelijk ook, verandert niets aan de huwelijksbetrekking. Evenzo is het met de bruid des Heeren. Door de bestrijdingen van de satan betwijfelt zij haar vereniging met Hem, doch haar vrezen verbreken de trouwring toch niet, of maken de huwelijksacte niet ongedaan? Indien de verbondsliefde hen in eeuwigheid verbindt en de verbondsgenade hen hun handen doet ineenslaan, dan blijven het toch Zijn Hephziba’s en beminden; want het is de Heere, Die het verlaten haat.