Hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is; zo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Want al wat in de wereld is, namelijk de begeerlijkheid des vleses, en de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens, is niet uit de Vader, maar is uit de wereld. En de wereld gaat voorbij, en haar begeerlijkheid, maar die de wil van God doet, blijft in der eeuwigheid. 1 Johannes 2:15-17
U zult merken dat dit voorschrift een vérstrekkende betekenis heeft; het luidt: ‘Hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is.’ Dit is een heel ruime zin. Hij plaatst ons als het ware boven op een hoge berg, zoals waarop de Heere stond toen Hij door de duivel in verzoeking werd gebracht, en hij vertelt ons: ‘ Zie om u heen: welnu, niet één van deze dingen moet u liefhebben.’ Hij neemt ons vervolgens mee naar de straten in een drukke stad; hij laat ons etalages zien gevuld met prachtige voorwerpen; hij wijst ons op alle rijkdom en pracht van de rijken en adellijken, en alles wat het menselijk hart bewondert en liefheeft. En als hij ons aldus, net als de duivel onze Heere op de hoge berg, de koninkrijken van deze wereld heeft laten zien, zegt hij, niet zoals hij deed: ‘Dit alles zal ik u geven’, maar: ‘Dit alles zal ik u afnemen. Geen van deze dingen is voor u bestemd. U dient geen enkele van deze glinsterende snuisterijen lief te hebben; u moet geen enkele aanraken, en er nauwelijks naar kijken, opdat niet, zoals bij Achan, de gouden tong en het Babylonisch overkleed u ertoe verleiden ze te nemen en te verbergen in uw tent.’ Het gebod neemt ons mee door de wereld zoals een moeder een kind door een winkel meeneemt, met speelgoed en sieraden aan alle kanten, en zegt: ‘Je mag geen van deze dingen aanraken.’ Op ongeveer dezelfde wijze neemt het gebod ons als het ware mee door de wereld, en als we naar al het speelgoed en sieraden hebben gekeken, zal in onze oren klinken: ‘Raak geen enkele aan; ze zijn niet van u; niet voor u om over te beschikken, niet voor u om zelfs maar te begeren.’ Kan iets minder dan dit met die woorden zijn bedoeld die voor altijd in de oren van de kinderen van God zouden moeten klinken: ‘Hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is’?
Lezen: Jozua 7