Mijn duive, zijnde in de kloven der steenrotsen. Hooglied van Salomo 2:14
Jezus is de Schuilplaats, de enige Schuilplaats tegen de zonde en tegen zich zelf. „Gij zijt mijn Schuilplaats”, zeide David in vroegere dagen. Dit werd aan Mozes in een beeld voorgesteld, toe de Heere hem in een rotskloof plaatste, hetwelk Toplady zo schoon bezongen heeft, om het smachtende verlangen zijner ziel uit te drukken:
„Rots der Eeuwen, voor mij gekloofd,
Laat ik mij in U verbergen!”
Het is op die „Rots der Eeuwen” dat God zijn gemeente heeft gebouwd. Als een rotssteen is Hij zowel diep als hoog; zó diep, dat Hij de diepte van de val onder zich heeft; zó hoog, dat Hij Gode gelijk is, zittende aan zijn rechterhand. Als een rotssteen is Hij breed zowel als lang; breed genoeg om miljoenen levende stenen, op Hem gebouwd, te dragen, en lang genoeg om te reiken van eeuwigheid tot eeuwigheid. Daarom bidt de Apostel, dat de gemeente te Efeze met al de heiligen mocht begrijpen, „welke is de breedte, en lengte, en diepte, en hoogte, en de liefde van Christus kennen, welke alle verstand te boven gaat”.
Gij zijt mij, Heer, ter schuilplaats in gevaren,
Gij zult mij voor benauwdheid trouw bewaren.
G’ omringt me, daar Ge mij in ruimte stelt,
met blij gezang, dat mijn verlossing meldt.
Mijn leer zal u, o mens, naar ’t recht doen hand’len
en wijzen u de weg, die gij zult wand’len.
Ik zal u trouw verzeilen met mijn raad,
terwijl mijn oog op u gevestigd staat.
Ps. 32:4