Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen. Efeze 2:10
Goede werken, in de rechte zin genomen, komen voort uit de inwendige bewerking van de genade Gods. „Of maakt de boom goed en zijn vrucht goed”, Matth. 12:33. Hij werkt allereerst in ons het willen om goed te doen, en dan verleent Hij de kracht daartoe. „Want het is God, Die in u werkt, beide het willen en ‘het werken, naar Zijn welbehagen”, Fil. 2:13. Onder de bewerking van Zijn Geest worden wij veranderd door de vernieuwing onzes gemoeds, opdat wij mogen beproeven welke de goede en welbehagelijke en volmaakte wil Gods zij, Rom. 12:2; en wanneer deze wil wordt nagespeurd om die te kennen en te betrachten, volgen daaruit de goede werken als vrucht. Al deze handelingen der liefde en toegenegenheid, van vriendschap, sympathie en vrijgevigheid tegenover des Heeren volk, alle voorbeelden van zelfverloochening en bereidwilligheid om liever te lijden dan kwaad te doen; alle bewijzen van belangeloze begeerten om zo veel mogelijk goed te doen, voor zover onze middelen, onze stand en de omstandigheden van het leven dit toelaten; alle streven om de oprechtheid van onze wandel in burgerlijke aangelegenheden en ons vertrouwen te handhaven; al het consciëntieus vasthouden aan ons gegeven woord, zelfs al leidt dit tot onze schade; alle christelijke vervulling van de geboden plichten en van de maatschappelijke betrekking van man en vader, vrouw en moeder, die de Schrift in één woord samenvat; al deze werken, welke bijna alle mensen onverdeeld als goed bestempelen, zijn inderdaad en waarlijk goed wanneer ze in het hart, op de lippen en in het leven door de kracht Gods gewrocht worden.