De God aller genade. 1 Petrus 5:10
Al wat wij hebben en zijn, al wat wij kennen en gevoelen, komt van de God aller genade. Wij hebben niets geestelijk goeds in onszelf; alles wat wij derhalve hebben, is de vrije gift uit Zijn hand en komt ons toe van de altijd vloeiende Fontein der genade en waarheid. Het zal dan onze zaligheid zijn wanneer de Heere ons verwaardigt altijd of te allen tijde op Hem te zien, niet ons oog te laten vallen op boeken of Evangeliedienaren, daar zij slechts instrumenten zijn, en in zichzelf maar arme instrumenten. De ziel moet door alles en boven alles zien op de God aller genade. De Heere verwaardige u iedere waarheid te beproeven, zoals zij door het licht van de Geest van God in uw hart gebracht is, om alle dingen te beproeven en het goede te behouden. Hoe diep gij ook de onreinheid van uw hart moogt gevoelen, houd dan in gedachten, dat er een God aller genade is, tot Wie gij de toevlucht moogt nemen. Indien gij uzelf bevindt de onreinste der zondaren te zijn, dan is Hij voor u te meer noodzakelijk ‘als de God der genade. Bevindt gij u duister, somber, onvruchtbaar, er is te groter reden om u te wenden tot de God aller genade, om uw neergebogen ziel te verlevendigen. Indien iemand zijn even genoten genietingen is kwijtgeraakt en hij nu wandelt in duisternis en hij wordt dit gewaar, het is een oorzaak te meer om de God aller genade te zoeken, opdat Hij uit Christus’ volheid, als het Verbondshoofd, al zijn behoeften vervulle. Ja, welke beproevingen, wederwaardigheden of verzoekingen uw ziel mogen afmatten, zij openen slechts de weg voor de God aller genade, om tot uw hulp te verschijnen. In welke bekommering gij u ook moogt bevinden, het zal uw wijsheid, zowel als uw genade zijn, op Hem te zien, opdat Hij uw ziel moge vertroosten, en dat gij afziende van de mens, gelijk Hiskia, uw aangezicht zoudt wenden tot de wand en uw zaken Hem aanbevelen en toevertrouwen.