En mijn landpale vermeerderen zult. 1 Kronieken 4:10
Een kust (Eng. vert.) betekent een grens- of landpaal, die het ene gebied van het andere scheidt of begrenst, zoals de zeekust de grenslijn is van ons eiland. Elke levendgemaakte ziel heeft ook een grenslijn, dat wil zeggen, dat zij door een inwendige bevinding is afgezonderd, overeenkomstig de lijn, die de Heilige Geest in haar consciëntie getrokken heeft. Zoals de Heere de stammen vaneen scheidde, toen Hij hen deed vallen in het snoer hunner erfenis. Psalm 78 : 55, zo ook heeft Hij het lot geworpen voor elk vat der barmhartigheid en Zijn hand heeft het hun uitgedeeld met het richtsnoer, Jer. 34 : 17. Dit is als het ware de speelruimte, die elke levendgemaakte ziel als haar toegewezen deel gegeven is, namelijk haar eigen bevinding. Binnen deze ruimte mag zij wandelen, grazen en nederliggen. Er is voedsel genoeg voor haar in het strookje weide, dat haar toebedeeld is. Zij kan en durft het koord, dat rondom haar tedere consciëntie gespannen is, niet verbreken, en iedere uitweiding buiten haar terrein, om zich te beroemen over eens andermans bevinding, verwondt en kwetst de tedere consciëntie. Doch de levendgemaakte ziel kan niet dan ernstig begeren, dat haar landpalen verwijd worden. Zij heeft meer licht nodig, meer leven, meer gevoel, meer vrijheid, meer kennis van God in Christus, meer geloof, hoop en liefde. En zij heeft van node, dat haar eng, ineengekrompen en besloten hart moge verwijd worden in het gebed, in haar meditaties, in gemeenschap, in toegenegenheid tot het volk van God. Zij is niet vergenoegd met de schrale weide, haar toebedeeld, maar wenst een meerdere mate van hemelse onderwijzing, om gevoed te worden met een meer kinderlijk vertrouwen en toegang tot God, en om meer ontheven te worden van de vrees, die pijnigt. God breide Japhet uit en hij wone in Sems tenten, Gen. 9:27. Ik zal de weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart zult verwijd hebben, Psalm 119:32. Deze verwijding van hun landpalen had de Heere aan Israël gezworen, dat Hij hun het land geven zou, dat Hij hun vaderen beloofd had. En daarom zeide Hij: Zing vrolijk, gij onvruchtbare, die niet gebaard heeft; en Hij voegt er aan toe: Maak de plaats uwer tenten wijd en dat men de gordijnen uwer woning uitbreide; verhinder het niet, maak uw koorden lang en steek uw pinnen vast in, Jes. 54:1, 2. Hebt gij enige van deze vurige begeerten naar licht, liefde en vrijheid? Dat de wereld, hoogmoed, vleselijke lusten, ongeloof, gierigheid uw hart niet mogen bezetten, maar dat gij de liefde van Christus moogt kennen, die alle verstand te boven gaat, om zo vervuld te worden met al de volheid Gods? Dit zijn goede begeerten en zeer onderscheiden van die der inbeelding en het praten over vrijheid, terwijl men slaaf is van de verdorvenheid. Het is een zaak, door het hekwerk te kijken, en een andere zaak, de vruchten van het landgoed te genieten; maar het is veel beter door het hekwerk te kijken met een begerig verlangen, dan door de omheining heen te breken als een overtreder. Op de koffer te zien is niet in het bezit gesteld te zijn van de daarin aanwezige geschriften, maar het is beter te wachten en te vragen om de sleutel Davids, dan ze open te breken en de oorkonden te stelen. En hij, die in het nauwe, nauwe pad tussen luiheid en inbeelding gehouden wordt, zal op bepaalde tijden met Jabez uitroepen: O, dat Gij mijn landpalen vermeerderen mocht!