Voorwaar gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt. Job 19:28
In bijna elke plant is het, dat de ziekte begint in de wortel. Zo gij ooit een plant in een bloempot ziet kwijnen, reken er op, dat er iets aan de wortel is, dat niet goed is. Zij heeft te veel of te weinig water gehad, of door een of andere oorzaak is de wortel ziek geworden. Zo is het in de godsdienst: indien er iets verkeerds is met een mens, het is bijna zeker, dat er iets verkeerds is aan de wortel. „De wortel der zaak,” zeide Job, „wordt in mij gevonden”. Job kan zich op God beroepen, dat de wortel van zijn godsdienst goed was. Indien de wortel slecht was geweest, „de zaak” zou niet goed geweest zijn; maar zolang de wortel gezond was, gelijk de haageik, van welke de Profeet zegt: ofschoon „hij zijn bladeren afwerpt, is er nog steunsel in”, om te bekwamer tijd takken, gelijk een plant, te doen uitspruiten. Zo de godsdienst van een mens geen wortel heeft, of zo de wortel door ziekte is aangetast, dan zal zich dit openbaren in zijn belijdenis. Hij kan geen welvarende ziel hebben — welvarend inwendig en welvarend uitwendig — tenzij de wortel diep in de grond zit en hij vol is van werkende vezelen, die in stilte het voedsel optrekken uit die rivier, welker stromen de stad Gods verblijden. Dan zal hij zijn „als een boom, die aan het water geplant is, en zijn wortelen uitschiet aan een rivier, en gevoelt het niet, wanneer er een hitte komt, maar zijn loof blijft groen; en in een jaar van droogte zorgt hij niet, en houdt niet op van vrucht te dragen” (Jer. 17:8).
Hun zijt Gij goed, die goedertieren hand’len,
oprecht bij hen, die in oprechtheid wand’len,
Gij houdt U rein bij hen, die rein zijn, maar
verkeerden toont Gij U een worstelaar.
Want Gij verlost het volk, door druk gebogen,
maar werpt ter neer, die groot zijn in hun ogen.
Door U, o Heer, geeft mijne lamp haar licht,
mijn God verdrijft de nacht uit mijn gezicht.
Ps. 18:8