Opdat, gelijk de zonde geheerst heeft tot de dood, alzo ook de genade zoude heersen door rechtvaardigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus, onze Heere. Romeinen 5:21
Dit is de genade voor treurende heiligen, die zuchten en kermen onder een lichaam der zonde en des doods, dat God heeft gezegd, dat de genade niet alleen zoude heersen, maar dat zij moest heersen. Zo het aan ons ware overgelaten, konden wij ons evenmin van de overheersing der zonde bevrijden, als de kinderen Israels zich bevrijden konden van het Egyptische diensthuis. Maar zij zuchtten en kermden met reden over de dienstbaarheid, en hun gekrijt kwam op tot God. Hij gedacht aan zijn Verbond en zag de kinderen Israels aan en bevrijdde hen (Exodus 2:23—25). Zo had God besloten, om zijns volks wil, dat de zonde hen niet eeuwig rampzalig zou maken; dat zij hen niet deed vallen van misdaad tot misdaad, tot zij hen eindelijk zou werpen in de poel van eeuwige ellende, maar dat de „genade zou heersen door rechtvaardigheid tot het eeuwige leven”. Maar zij moet zowel hier als hiernamaals heersen; want door haar heersen hier is haar eeuwige zegepraal verzekerd. Zij moet dus onze trotse harten vernederen en nooit ophouden haar schepter er over te zwaaien totdat zij in hen een onbepaalde en onvoorwaardelijke zegepraal heeft verzekerd. Dit nu is het, wat elk waarachtig kind van God het ernstigst verlangt te gevoelen en te verwezenlijken. Hij verlangt Jezus te omhelzen en door Hem omhelsd te worden in de armen der liefde en der tederheid. Hij haat de zonde, ofschoon zij dag en uur en telkens in hem werkt, en steeds zoekt haar vroegere heerschappij te herwinnen; hij verafschuwt de wrede tiran, die hem zijn laagste vuil werk deed verrichten; hem door duizend leugenachtige beloften misleidde; hem telkens en telkens weder onder gevangenschap bracht, en zonder de souvereine genade hem het eeuwig verderf zou hebben verzekerd.
Laat nooit mijn vijands wens gelukken!
Roei z’ allen uit, die mij doen bukken,
om Uwe gunst, mij toegezegd.
Verdelg hen, die mijn ziel verdrukken,
want ik, o Heer, ik ben Uw knecht.
Ps. 143:12