En Ik zal dat derde deel in het vuur brengen, en Ik zal het louteren, gelijk men zilver loutert, en Ik zal het beproeven, gelijk men goud beproeft: het zal mijn naam aanroepen, en Ik zal het verhoren; Ik zal zeggen: Het is mijn volk, en het zal zeggen: De Heere is mijn God. Zacharia 13:9
Het is een genade in het vuur te zijn, en het is een genade er door gebracht te zijn. De belofte des Heeren aan het derde deel is, dat Hij het door het vuur zal brengen. Zij moeten dus, volgens zijn eigen Woord, er ingebracht worden en toch er niet in blijven. Het is „door het vuur”, recht er door, van het begin tot aan ’t einde, of het een lang en zacht of een kort en hevig vuur zij. De Heere weet juist wat wij kunnen dragen, en het is niet altijd het heetste vuur, dat het meest verzachtend uitwerksel heeft. Sommige metalen zijn zo hard en het vuil zit er zo diep in, dat zij een heter vuur schijnen te behoeven dan andere. Maar, nadat de Wet haar werk gedaan heeft en het schuim er is afgenomen, gebruikt de Heere doorgaans zulk een grote hitte niet. Het is meer een vuur van beproeving, verzoeking, ziekte, familie- rampen, gebrek, vervolging, diepe en dagelijkse ontdekkingen van het lichaam der zonde en des doods, het verborgen zijn van Gods aangezicht en de ontzegging zijner tegenwoordigheid, welke die beproeving uitmaken, die het geloof van een ieder beproeft, van welke aard het ook zij. Bij deze beproeving en oefeningen is er een trapsgewijze spenen van de wereld, een nederigheid, een zachtheid, een gebroken geest voor de Heere, een grotere eenvoudigheid en oprechtheid, een vrijwillige gehoorzaamheid aan de voorschriften van het Evangelie en een groter verlangen om de wil van God te kennen en die te doen. O mochten deze vruchten des Geestes overvloedig zijn in ons en in al de heiligen en dienaren Gods.
Perst eens de bitt’re tegenspoed
des avonds het benauwd gemoed
tot naar gejammer en geklag,
nauw rijst des morgens vroeg de dag,
of God verleent in plaats van lijden
weer stof tot juichen en verblijden.
Ps. 30:4