Zijn uitgang is bereid als de dageraad. Hoséa 6:3
Het is tot de levende ziel, wandelende in duisternis, en niet in staat om God te vinden, dat deze tekst spreekt: „Zijn uitgang is bereid als de dageraad”. Er is een bestemde tijd voor de Heere om te verschijnen, en deze verschijning wordt liefelijk vergeleken bij de opkomst der zon. „Hebt gij de dageraad zijn plaats gewezen?” Job 38:12. Rijst niet dagelijks de zon op de minuut tevoren bepaald? Is zij ooit vóór haar tijd of ooit na haar tijd? Verhaastte of verlaatte de vrije <vil van het schepsel het opgaan van de zon voor één enkele seconde? Zo is het ook met de verschijning des Heeren tot zaligheid voor Zijn volk; de verschijning des Heeren in Zijn tegenwoordigheid en kracht; de verschijning des Heeren van de plaats, waar Hij Zich een wijle tijds verborgen hield, totdat Hij met licht en leven in de ziel komt. Al Zijn heerlijke verschijningen zijn voorbereid, en het ogenblik is bepaald, gelijk de tijd van zonsopgang des morgens is vastgesteld. Maar wat is de natuurlijke omstandigheid eer de zon opgaat? Gaat niet middernacht vóór het dagen, en de duisternis vóór het licht? Is er niet, gelijk de psalmist daarvan spreekt, een wachten op de morgen? „Mijn ziel wacht op de Heere, meer dan de wachters op de morgen”. Woelt niet de zieke op zijn legerplaats, wachtende op de morgen? Wacht niet de schipbreukeling, die op de rotsen gedreven is, angstvallig op de morgen, om te mogen weten of er nog hoop van redding is, of er ook een vriendelijk schip in het gezicht komt? En is de door de nacht overvallen reiziger, die de weg is kwijtgeraakt, niet wachtende op de morgen, dat de zon moge opgaan en hij zijn weg huiswaarts vinden moge? Maar met al hun wachten kunnen zij de zon niet gebieden, dat zij opga; zij moeten wachten op de bepaalde tijd. Evenzo is het met het verschijnen van de Zon der gerechtigheid; het verschijnen van Christus in het hart, de zoete openbaring van de Zoon van God met het verheffen van het licht van Zijn vriendelijk aangezicht. Het is bereid, als de morgen, bepaald en vastgesteld in het hart van God, gelijk de zon opkomt in haar tijd. En die tijd wordt niet verhaast, evenmin als dit bij de zon plaats heeft. Ja het is voor ons even onmogelijk om de Heere in ons hart te brengen vóór de bestemde tijd, of Hem aldaar te houden wanneer Hij ingekomen is, als het voor ons onmogelijk is om Jozua na te doen en te zeggen: „Gij zon sta stil te Gibeon; en gij maan in het dal van Ajalon”. Maar Zijn uitgang is bereid als de dageraad, en wanneer Hij uitgaat, dan gaat Hij uit, overwinnende en opdat Hij overwint, rijdende op het witte paard, waarvan in de Openbaring gesproken wordt. Hij gaat uit om onze vijanden te o verwinnen, om onze verzoekingen te overwinnen, om onze zielen te brengen aan Zijn voetbank, opdat Hij moge opgaan als de zon schijnt in haar kracht, om in ons hart te komen met genezing onder Zijn vleugelen.