Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is de mensen gelijk geworden. Filippensen 2:7
Een daad van vernedering van de Eeuwige Zoon van God bij het aannemen van ons wezen was de gestaltenis eens dienstknechts aan te nemen. Sommigen zijn geboren als dienstknecht, zoals Abraham driehonderd achttien opgeleide knechten had die in zijn huis waren geboren (Gen. 14:14), en sommigen worden door anderen tot dienstknecht gemaakt, ofwel krijgsgevangenen (Deut. 21:10) ofwel gekocht (Lev. 25:44-46). Maar de gezegende Zoon van God nam de gestaltenis van een dienstknecht aan als vrijwillige genadedaad, en niet alleen de gestalte, maar ook de werkelijkheid ervan, want het woord gestaltenis betreft niet alleen Zijn uiterlijkheden terwijl Hij hier beneden was, maar ook Zijn innerlijke zielsonderwerping aan God. Daarom zei de Vader over Hem in een profetie: ‘Ziet, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Dewelken Mijn ziel een welbehagen heeft! ’ (Jes 42:1) en tot Hem: ‘Gij zijt Mijn Knecht, Israël, door Welken Ik verheerlijkt zal worden’ (Jes. 49:3). Hij heeft Zich van moeders buik af tot een Knecht geformeerd (Jes. 49:5), zodat Hij een Knecht werd op hetzelfde ogenblik dat Hij onze natuur met Zijn eigen goddelijke Persoon verenigde in de schoot van de maagd. Zo zegt de apostel het in de woorden van Psalm 40:7: ‘Gij hebt mij de oren doorboord’, dat wil zeggen, ‘Gij hebt Mij tot Uw bereidwillige dienaar gemaakt’, als zinspeling op Exodus 21:6: ‘Gij hebt Mij het lichaam toebereid’ (Hebr. 10:5), want door het toebereide lichaam aan te nemen werd Hij de bereidwillige dienaar van de Vader, volgens Zijn eigen woorden: ‘Ik heb lust, o mijn God! om Uw welbehagen te doen’ (Ps. 40:9).
Lezen: Filippensen 2:1-11