Opdat Hij u bekend maakte, dat de mens niet alleen van het brood leeft, maar van alles, dat uit des Heeren mond uitgaat. Deuteronomium 8:3
Dit is de grote les, die wij moeten leren in onze woestijnreis, namelijk, dat de mens niet alleen bij brood leeft, dat is bij die behoeften, die de mens in de weg der voorzienigheid nodig heeft. Gode zij dank voor het brood, dat Hij ons door Zijn vriendelijke hand toeschikt. Een eerlijk bestaan is een grote genade. In staat gesteld te worden, hetzij door handenarbeid, hetzij door te werken met ons verstand, onze gezinnen te onderhouden in een zekere mate van welstand, al is dit nu niet in grote overvloed, is een grote zegen. Maar God heeft bepaald, dat Zijn volk niet bij brood alleen leven zal. Zij zullen afgezonderd worden van de grote hoop mensen, die alleen in een vleselijke weg leven; die geen zorg hebben over dingen, die de aardse bezittingen te boven gaan, en bij wie de som van al hun gedachten en overleggingen is: „Wat zullen wij eten, en wat zullen wij drinken, en waarmede zullen wij ons kleden?” Die nooit eens hoger zien dan hun beurs, hun dagelijkse werkzaamheid, hun zaken, en hoe zij hun huisgezinnen zullen onderhouden. De Heere heeft in het hart van Zijn volk een hoger leven geformeerd, een edeler beginsel, een hogere eetlust, dan alleen bij brood te leven. Wij danken Hem voor Zijn voorzienigheid, maar prijzen Hem voor Zijn genade. Wij danken Hem voor ons dagelijks voedsel en kleding, maar deze dingen zijn alleen voor de tijd, bederven in het gebruik; maar Hij heeft ons voorzien van hetgeen voor een eeuwigheid geldt. Wat bedoelt de Heere dan, waar de ziel op leven moet? „Op alle woord, dat uit des Heeren mond uitgaat”. Maar waar vinden wij deze woorden, die uit des Heeren mond uitgaan? In de Schrift; dit is het voedsel der kerk. En meer bijzonder in de Schrift, toegepast aan het hart; in de woorden, die het God behaagt door Goddelijke kracht in de ziel af te drukken, die wij uit Zijn dierbare mond ontvangen en die wij met een gelovige hand kunnen aannemen. Dit is het voedsel onzer ziel, de waarheid van God op ons hart toegepast en tot leven en geest gemaakt door Zijn eigen onderwijs en getuigenis. En zie eens hoe groot en ruim hierin voorzien wordt. Zie door de gehele omtrek van Gods geopenbaarde Woord, en zie welk een voorraad daarin is opgelegd voor de kerk van God. Hoe moest dit ons aanzetten en bemoedigen om de Schrift te onderzoeken en na te speuren als naar verborgen schatten. Om ze voortdurend te lezen, te mediteren, zoeken in te gaan in de bedoeling Gods, in dezelve geopenbaard, en er alzo voedsel voor onze ziel in te vinden. Indien wij ten volle overreed waren, dat elk woord der Schrift uit Gods mond is voortgekomen, en bedoeld is tot voedsel voor onze ziel, hoe zouden wij ze dan hoogachten, lezen en bestuderen!