Ik ellendig mens! Romeinen 7:24a
Zulk een gevoel als dat, waaronder de Apostel zuchtte, wordt door de levendgemaakte kinderen Gods ondervonden. Geloofd zij de naam des Allerhoogsten, dat Hij het hem ingaf zijn bevinding te boek te stellen, opdat wij er door zouden worden getroost en verlicht. Wat zouden wij anders gedacht hebben? Wij zouden aldus hebben geredeneerd: „Hier is een Apostel volmaakt heilig, steeds hemelsgezind, mitsdien het beeld van Christus in zich hebbende, voortdurend levende tot verheerlijking Gods, en voortdurend in gemeenschap met Hem levende!” Wij zouden hem beschouwd hebben als een volmaakt heilige, zo hij ons niet gezegd had wat hij was, en hem dan als een volmaakt heilige beschouwd hebbende, zouden wij onze wanhopige blik in onze eigen boezem geslagen en zulk een ontzettende tegenstelling gezien hebben, dat wij er aan zouden wanhopen ooit gered te zijn geworden! Maar de zielestrijd des Apostels ziende en enigermate hetzelfde in onze eigen boezem gevoelende, wordt de ziel aangemoedigd, gesterkt en geleid te geloven, dat dit de wet is, die de heiligen is aangewezen te bewandelen. Wees verzekerd dat, zo gij nooit uit de diepte uwer ziel hebt uitgeroepen: „O, ik ellendig mens!” gij dood zijt in zonde, of dood in een belijdenis. Indien schuldgevoel, ellende en veroordeling u nooit gedrongen hebben dat uit de grond van uw hart te roepen, maak er staat op, dat het leven en de kracht Gods niet in uw ziel is. Maar zo van tijd tot tijd die kreet aan uw ziel werd ontperst, hebt gij een getuigenis dat dezelfde Heere, die Paulus onderwees, ook u onderwijst.
’t Is niet alleen dit kwaad, dat roept om straf,
neen, ’k ben in ongerechtigheid geboren.
Mijn zonde maakt mij ’t voorwerp van Uw toorn
reeds van het uur van mijn ontvang’nis af.
Zie, Gij hebt lust tot waarheid in ’t gemoed,
Gij, Heer, die weet al wat ik heb misdreven;
Gij, die mijn geest met wijsheid hadt gevoed
en in mijn ziel uw godd’lijk licht gegeven.
Ps. 51:3