Alle geest, die belijdt.dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God. 1 Johannes 4:2
In onze overdenkingen van de heilige menselijke natuur van de aanbiddenswaardige Verlosser moeten we nooit, zelfs niet in gedachten, Zijn menselijke natuur van Zijn goddelijke natuur scheiden. Zelfs toen zijn heilige lichaam in het graf lag, en dus even van Zijn zuivere en heilige ziel was afgescheiden door de dood en het graf, was er geen scheiding van de twee naturen, want, zoals eerder aangetoond, Zijn menselijke ziel werd, nadat Hij ooit was vleesgeworden in de schoot van de maagd, nooit van Zijn Godheid gescheiden, maar ging er onverbrekelijk mee verbonden naar het paradijs. Het is een fundamenteel artikel van ons allerheiligste geloof dat de menselijke natuur van de Heere Jezus Christus niet los van Zijn goddelijke natuur kan bestaan. In de schoot van de maagd, in de eenvoudige kribbe, in de eenzame woestijn, op de heilige berg der verheerlijking, in de sombere hof van Gethsemané, in Pilatus’ rechtszaal, aan het kruis en in het graf was Jezus nog steeds Immanuel, God met ons. En zo onuitsprekelijk nauw en innig is de verbinding van de menselijke met de goddelijke natuur, dat de handelingen van elke natuur, hoewel onderscheidbaar, niet van elkaar kunnen en moeten worden gescheiden. Dus waren het de menselijke handen van Jezus die de zeven broden en vissen braken, maar het was de Godmens die ze vermenigvuldigde om er vierduizend mannen, naast vrouwen en kinderen, mee te voeden (Matt. 15:3 8). De menselijke voeten van Jezus wandelden over de zee van Galilea, maar het was de Zoon van God die op de golven naar het schip liep (Matt. 14:33). De menselijke lippen van Jezus spraken de woorden uit die ‘geest zijn en leven’, (Joh. 6:63), maar het was de Zoon van de levende God die ze sprak (Joh. 6:69). De menselijke handen en voeten van Jezus werden aan het kruis genageld, maar het bloed dat eruit stroomde was goddelijk.
Lezen: Mattheüs 22:34-46