Maar wij zijn schuldig altijd God te danken over u, broeders, die van de Heere bemind zijt, dat u God van den beginne verkoren heeft tot zaligheid, in heiligmaking des Geestes, en geloof der Waarheid. 2 Thessalonicensen 2:13
Het eerste werk der genade is veeleer te doden dan levend te maken; te verwonden dan te genezen; neer te drukken dan op te heffen, eerder de Wet te doen kennen dan het Evangelie. Want „balsem is nodeloos voor de ongevoelige.” Behoudenis met al de daaraan verbonden genade is slechts een ijdele klank voor hen, die zelf nooit gevoeld hebben van alle hulp en alle hoop beroofd te zijn. Zo is er, in zekere zin, een roepen onder en door, zo niet bij de Wet, in het eerste onderwijs en de eerste werkingen van de Geest Gods, waardoor de ziel onder haar vloek gebracht wordt als een toediening des doods. Maar als de Wet haar dienst heeft volbracht, en de zondaar is door haar dodende macht neergeveld, dan komt het roepen des Evangelies tot zijn hulp en verlossing, waarvan de Apostel hier spreekt. Wanneer het Evangelie zijn lieflijke stem laat horen; wanneer de verlossing door het offer van Jezus verkondigd wordt; wanneer de vrede tot het hart komt, door het zoenbloed aan het geweten geopenbaard; wanneer de blijde tijding van zaligheid door genade niet langer een ijdele klank is, maar de kracht is geworden tot zaligheid een iegelijk die gelooft; wanneer de ziel door hemels licht beschenen wordt; wanneer Goddelijke macht het Woord naar de ziel geleidt; wanneer het geloof is levend gemaakt, de hoop haar anker werpt binnen de voorhang en de liefde Gods is uitgestort, dan en daar is het roepen waarvan de Apostel hier spreekt — een roepen door het Evangelie. De klank van de bazuin des Evangelies, gelijk aan de zilveren bazuin op de grote dag van het Jubeljaar, komt tot het oor en hart van de omzwervende gevangene, opdat hij haastelijk losgelaten worde (Jesaja 51:14). Nu verandert het toneel; de storm is voorbij; de morgenster verrijst bij de aanbrekende dageraad van het Evangelie, „een morgen zonder wolken” (2 Sam. 23:4), tot de Zon der Gerechtigheid op de behoorlijke tijd opkomt, met genezing onder haar vleugelen
Gij hebt veel goeds bij uwe knecht gedaan,
hem naar uw woord gered uit al zijn noden.
Ps. 119:33