Opdat gij moogt beproeven welke de goede en welbehagelijke en volmaakte wil Gods zij. Romeinen 12:2
De wil van God is goed, volmaakt en welbehagelijk. Hoe moeten wij het persoonlijk en bevindelijk beproeven, dat hij dit alles is? Wat goed en volmaakt is, strijdt herhaaldelijk tegen mijn natuurlijke neigingen en stelt zich krachtig tegenover mijn vleselijke begeerten. Gods wil roept tot zelfverloochening, maar ik begeer zelfbevrediging; hij eist gehoorzaamheid, maar mijn vleselijk gemoed is het wezenlijk bestaan van ongehoorzaamheid. Hij vraagt vele offers, maar mijn laffe vlees staat daar tegen op. Hij wil mij doen wandelen op het pad van lijden, smarten en verdrukking, maar mijn vleselijk gemoed deinst daarvan terug en zegt: „Neen, ik kan in dat pad niet wandelen!” Zo lang ik dan de wereld gelijkvormig ben, kan ik dit pad niet recht bezien, want deze wereldgelijkvormigheid heeft een deksel voor mijn ogen uitgespreid, of zo ik er al enigszins duister en zwakjes iets van zie, dan ben ik niet gewillig of in staat daarop te wandelen, omdat mijn vleselijk gemoed murmureert tegen alle moeite of zelfverloochening en tegen dat wat verbonden is met het kruis van Christus. Doch aan de andere kant, indien ik door de genadige werkzaamheden van de Geest in mijn hart uit deze wereldse gelijkvormigheid getrokken en vernieuwd word in de geest van mijn gemoed en het beeld van de Zoon gelijkvormig word gemaakt, dan wordt die goede en welbehagelijke en volmaakte wil voor mijn consciëntie aangenaam. Deze goede en welbehagelijke en volmaakte wil is ver, ver buiten het gezicht van het vleselijk oog, buiten het gehoor van het werelds oor, en te ver verwijderd om door de wereldse hand aangeraakt te kunnen worden; maar hij is openbaar voor het geestelijk oog, wordt beluisterd door het geestelijk oor, en de geestelijke hand grijpt hem aan. Dit voor onszelf te kennen, zal het ons somwijlen goed doen terug te blikken en te zien, hoe deze Goddelijke wil zich in voorgaande omstandigheden aangenaam heeft bewezen voor ons vernieuwd gemoed. Wij kunnen ook zien hoe verheven en voortreffelijk deze wil heeft geregeerd, en ook hoe voortreffelijk in elk opzicht te onzen beste. Hij heeft alle omstandigheden en gebeurtenissen geregeld en bestuurd onder een samenloop van alle moeilijkheden in voorzienigheid en genade. Geen ding is er uitgelopen tot onze schade, maar alles heeft, overeenkomstig de belofte, medegewerkt ten goede. Maar één zaak moeten wij wel in gedachten houden, dat wij niet onszelf kunnen ontdoen van de wereldse gelijkvormigheid, zo min als wij onszelf kunnen vernieuwen in de geest van ons gemoed. De gezegende Geest moet dit beide voor ons doen en in ons werken het willen en het werken naar Zijn welbehagen. Doch wanneer wij geleid worden om de ellende van onze staat recht te verstaan, en daartegenover de gelukzaligheid van de andere, dan zullen wij uitzien naar deze gezegende werkingen en Goddelijke invloeden. En wanneer de gezegende Geest van tijd tot tijd de ziel uit deze wereldgelijkvormigheid doet uitgaan en haar verandert naar het lijdend beeld van Christus, ziet zij meer en meer de schoonheid en dierbaarheid van het wandelen in dit pad, en het doet haar Christus en Zijn kruis aanhangen met de tederste genegenheden, hetwelk haar tevens een bewijs is van de goedheid, aangenaamheid en volmaaktheid van de wil van God.