Gij zult al hun zonden in de diepten der zee werpen. Micha 7:19
Wanneer God met eigen hand al onze ongerechtigheden opneemt, en ze met eigen arm in de diepte der zee werpt, zullen zij nooit meer uit die diepte opkomen, om in de grote en vreselijke dag tegen de kinderen Gods te getuigen. Nu mogen uw zonden levend in uw ziel schijnen, en elk derzelve beschuldiging op beschuldiging tegen u inbrengen. Deze zonde roept om wraak, gene om straf. Die struikeling, die val, die afval, dit dwaze woord, die verkeerde daad, dit alles getuigt voor de rechtbank van het geweten tegen ons. Doe wat gij kunt, wees waar gij kunt, leef hoe gij kunt, waak en bid zoveel gij kunt, zwijg en scheid u af van de wereld, zelfs van uw eigen familie, hoe gij kunt, steeds blijft de zonde zich bewegen, leven, woelen, werken en brengt u vaak tot schuld en dienstbaarheid. Maar indien God zich onzer heeft ontfermd, heeft Hij al onze zonden met eigen hand in de diepte der zee geworpen, en die zonden kunnen ons niet meer met toornige verontwaardiging aanstaren, kunnen niet meer beschuldigend tot ons spreken, hebben geen leven meer in zich om op te staan en te getuigen, dat zij door ons zijn bedreven, dat Gods Wet er door verbroken is, en wij daardoor onder haar oordeel en vloek liggen. En er is geen waarheid in Gods Woord, die zekerder is dan de algehele vergeving der zonden, zodat op de grote dag de Gemeente van Christus met grote blijdschap vlekkeloos zal gesteld worden in de tegenwoordigheid zijner heerlijkheid.
O mijn ziel, wat buigt g’u neder,
waartoe zijt g’in mij ontrust?
Voed het oud vertrouwen weder,
zoek in ’s Hoogsten lof uw lust,
want Gods goedheid zal uw druk
eens verwiss’len in geluk.
Hoop op God, sla ’t oog naar boven,
want ik zal zijn naam nog loven.
Ps. 42:3