Ik zal wandelen voor het aangezicht des Heeren, in de landen der levenden. Psalm 116:9
Er is onderscheid tussen het wandelen voor Gods aangezicht en wandelen met God. Wandelen voor Gods aangezicht is wandelen met het bewustzijn, dat Gods oog steeds op ons gevestigd is; wandelen met een verlangen naar die dingen, die aangenaam zijn in Gods oog; onbesmet wandelen naar zijn bevelen; wandelen voor zijn volk zodanig, dat onze klederen door de wereld niet zijn bevlekt; in één woord, wandelen voor zijn aangezicht in de afzondering en in het openbaar, alleen en in gezelschap, voor de kerk en voor de wereld, bij dag en bij nacht, zoals wij behoren te wandelen, alsof wij zijn heerlijke majesteit in de hemel hier steeds voor onze ogen hadden. Indien gij nu dagelijks een diep gevoel in u omdraagt, dat God elke gedachte zag, elke beweging opmerkte, elk woord hoorde, en elke daad gadesloeg, zou die gedachte uw lichtzinnige, beuzelachtige en dwaze geest in bedwang houden. Gij zoudt de wacht houden over uw gedachten, uw woorden, uw daden, als levende onder het bewustzijn, dat Gods alziend oog u gadeslaat. Dat is wandelen voor Gods aangezicht. Maar wij lezen dat Henoch wandelde met God. Dit is een hogere trap van het Goddelijk leven. Wandelen met God is in liefelijke gemeenschap, in heilig vertrouwen, in een gezegend gevoel van belangstelling in zijn liefde en genade wandelen, en dus met Hem wandelen en spreken als een man wandelt en spreekt met zijn vriend. Er zijn er, die voor Gods aangezicht wandelen, maar hoe weinigen wandelen met God. Velen leven onder een meer of min diep en dagelijks gevoel van Gods alomtegenwoordigheid en alwetendheid, die niet in zijn liefelijke gemeenschap zijn toegelaten, noch de zegen genieten van deze hemelse omgang.
’k Zal met verstand de weg betreên der vromen.
Wanneer zult Gij, mijn Bondsgod, tot mij komen?
Ik zal doen zien in al mijn huisbeleid
d’ oprechtigheid.
Ps. 101:2