Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw Woord beware. Psalm 119:17
Kan de Heere anders dan weldadigheid aan Zijn knechten bewijzen? Waarom heeft Hij u tot Zijn dienstknechten gemaakt? Waarom heeft Hij de ketenen der vorige dienstbaarheid van uw handen afgerukt? Waarom bracht Hij u uit de dienstbaarheid van de zonde, de wereld, satan en eigen ik? Waarom maakte Hij Zichzelf dienstbaar aan uw ziel, won Hij uw genegenheden in en stelde Hij u in staat u volkomen aan Hem over te geven? Opdat Hij u wilde verderven? Opdat Hij mocht spotten in uw verderf? Opdat Hij u op zekere dag in de hel mocht werpen? Opdat Hij u aan uzelf zou overgeven en toelaten, dat de satan u overmocht; toelaten, dat uw lusten u ten verderve zouden voeren, of dat gij aan de zonden zou gebonden worden, als een molensteen aan uw hals, opdat gij in de hel zou neerzinken? O, kan ons hart ooit zulke gedachten, die afbreuk doen aan de souvereine genade, inwilligen? Was het niet omdat de Heere bewogen was in Zichzelf, dat Hij allereerst uw hart tot Hem wendde? Was het niet omdat de Heere voornemen had Zijn liefde tot u uit te laten, dat Hij allereerst uw voeten in Zijn paden leidde? Was het niet Zijn liefde tot u, dat Hij Zijn Zoon voor u overgaf? Welnu, als Hij u heeft onderwezen, u al die tijd geleid en bewaard heeft, kan het dan zijn, dat Hij u zou afsnijden en u ten laatste zal doen verzinken? Hij kan het niet doen en wil het niet doen. Die Hij liefheeft, heeft Hij lief tot het einde. Het goede werk, in u begonnen, zal Hij voleinden en volmaken; derhalve zijn al des Heeren handelingen, handelingen van ontferming.