Want Gij hebt ons beproefd, o God! Gij hebt ons gelouterd gelijk men het zilver loutert. Psalm 66:10
De wegen des Heeren met de zijnen in de woestijn hebben doorgaans ten doel: hen te beproeven en te weten wat in hun hart is. Heeft de Heere het leven in uw ziel ingeplant? Heeft Hij uw geweten met zijn vinger aangeraakt? Heeft Hij een werk van genade in uw hart begonnen? Zo ja, dan zullen er van tijd tot tijd op een reis door de woestijn zaken voorkomen, die de wezenlijkheid van dit werk aan uw ziel moeten bewijzen. Gij zult verzoekingen hebben. Nu, wanneer verzoekingen komen, zal het moeten blijken of gij de vreze Gods in uw ziel hebt, om de verzoeking te weerstaan, of dat gij onder de verzoeking zult bezwijken; of, zo gij onder de verzoeking valt, of gij ooit weder opgebeurd zult worden. En zo gij een levende zijt, zal de Heere steeds omstandigheid op omstandigheid, voorval op voorval, het een na het ander brengen; en al die dingen, als zij u overkomen, zullen moeten bewijzen of de vreze Gods al dan niet in uw ziel woont. Indien nu de vreze Gods niet in het hart van een mens woont, moet hij afnemen; moet hij bezwijken. Satan is iedereen te sterk, behalve de kinderen Gods; de zonde zal een iegelijk overwinnen en verderven, behalve hen, wier zonden zijn vergeven door het zoenbloed en de stervende Liefde; en de zonde zal vroeger of later een ieder overwinnen, die het geloof niet heeft van Gods uitverkorenen; door hetwelk alleen de wereld overwonnen wordt. De Heere dus toont in zijn raadselachtige wegen (en hoe raadselachtig zijn zijn wegen niet!) de echtheid aan van het werk der genade in elk hart, waarin dat werk begonnen is en de huichelarij van allen, die slechts de naam hebben dat zij leven, terwijl hun ziel dood is voor God.
Doe mij niet mee vergaan
met hen, die U weerstaan,
wier hart steeds schand’lijk misdrijf kweekt;
die trouw en plicht verachten,
en ’t recht om goud verkrachten,
als ’d onschuld om bescherming smeekt.
Ps. 26:10