Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt. Mattheüs 26:41
Het komen in de verzoeking is onderscheiden van de verzoeking zelf. „Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt”. Een verzoeking presenteert zichzelf, komt tot ons en wij komen tot de verzoeking. Indien de consciëntie een alarm doet horen, zo te zeggen de loefzijde van de verzoeking houdt, dan zijn wij voor het tegenwoordige veilig. De verzoeking is de lager wal, waarop de wind hevig blaast; het is een kuststrook met duizend wrakken en overspoeld met de dorre beenderen van ontelbare verdronken zeelieden. Houdt de voorsteven van het schip op de wind en het zal de omstandigheden trotseren. Veronachtzaamt het zeil en het roer, en het schip zal stranden. David en Jozef werden aan een bijzondere verzoeking blootgesteld. David weerstond ze niet en viel; Jozef-hoedde zich er voor en bleef staande. In het land ziet ge dikwijls een voetpad, dat het pad kruist, en als wij in dit voetpad blijven, gaan wij veilig. Maar wij kunnen door verschillende dingen verzocht worden een weinig daarvan af te wijken, om bijvoorbeeld een bloem te plukken of ons gemak te zoeken aan de oever der rivier of een kort uitstapje te doen in het veld. Nu, terwijl wij op het voetpad zijn, moge de verzoeking zeer nabij zijn, maar wij zijn er nog niet op ingegaan of hebben er in toegestemd; wij wandelen om zo te zeggen wel op het kantje, doch hebben haar grondgebied nog niet betreden. Weinigen zijn er, zo er inderdaad enigen zijn, die de verzoeking gehoor geven en er niet door gevallen zijn. De vliegende insecten rondom het spinneweb zijn, wanneer zij het aanraken, gevangen. De vogel, die vliegt rond de strik van de vogelvanger om van het aas te bijten, moet in de strik geraken. De rondom de kaars fladderende mot moet in aanraking komen met de vlam en brandt haar vleugels. De woorden des Heeren waren niet: waakt en bidt tegen de verzoeking, maar: „opdat gij niet in verzoeking komt”. Weinigen komen uit de verzoeking zoals zij er ingekomen zijn. Hoe duidelijk beschrijft de apostel Jacobus het onderscheid tussen het verdragen van de verzoeking en te vallen in de verzoeking. Hij zegt niet: „Welzalig is de man, die vrij is van de verzoeking”, maar „die de verzoeking verdraagt”. Welgelukzalig is de man, die op het voetpad gehouden wordt, die ziet de verzoeking aan alle zijden, maar verdraagt ze en wordt niet van het pad afgetrokken, want als hij beproefd zal geweest zijn, zal hij de kroon des levens ontvangen. Hij heeft de goede strijd gestreden, de strijd gewonnen en zal de kroon ontvangen. Maar hij voegt er aan toe: „Niemand, als hij verzocht wordt, zegge: Ik word van God verzocht”. Hij moet niet zeggen, dat de Heere hem de verzoeking voorstelt en dat ‘derhalve Hij de schuld is wanneer hij valt. Neen, zegt Jacobus, laat deze gedachte verre van u zijn. God kan niet verzocht worden van het kwade en Hij Zelf verzoekt niemand. Maar een iegelijk wordt verzocht als hij van zijn eigen begeerlijkheden afgetrokken en verlokt wordt. Er is in de verzoeking geen zonde, want de Heere Jezus was ook verzocht in alles, gelijk wij, en zonder zonde. Ook is er in de begeerte geen dadelijke uitoefening van de zonde, maar een bespiegelende zonde. Doch wanneer deze twee elkander ontmoeten, elkaar omhelzen en de wil toestemt in deze vereniging, en de stem van God en de consciëntie het zwijgen wordt opgelegd, dan wordt de zonde in de dadelijkheid voortgebracht. En daarop volgt de vreselijke en treurige vrucht. De zonde voleindigd zijnde, baart de dood, dat is, zo ik het begrijp, de dood in de consciëntie, schuld, veroordeling, ellende en uitblussing van alle vruchten en genaden van de gezegende Geest.