En Hij leidde hen tot aan Bethanië, en Zijn handen opheffende, zegende Hij hen. En het geschiedde, als Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde, en werd opgenomen in de hemel. Lukas 24:50-51
Juist voor de Heere opsteeg naar de hemel, ‘sprak’ Hij tot zijn elf leerlingen ‘bij hen komende, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde’ (Matt. 28:18). Voorafgaand aan Zijn opstanding verkeerde Hij in een toestand van vernedering en lijden, want ‘Hij was een weinig minder dan de engelen geworden’ (Hebr. 2:9); ‘heeft Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot de dood’ (Fil. 2:8); was ‘een Man van smarten, en verzocht in krankheid’ (Jes. 53:3); jawel, ‘een worm en geen man, een smaad van mensen, en veracht van het volk’ (Ps. 22:6). Maar toen Hij opstond uit de doden, was Zijn vernedering voorbij, en begon Zijn heerlijkheid, zoals Petrus zegt: ‘Die door Hem gelooft in God, Welke Hem opgewekt heeft uit de doden, en Hem heerlijkheid gegeven heeft’ (1 Petr. 1:21) .Aldus betekende Zijn opstanding het begin van Zijn bemiddelende heerschappij, en Zijn hemelvaart betekende het in bezit nemen ervan, zoals Hij Zelf zei tegen de twee discipelen, toen Hij met hen naar Emmaüs reisde: ‘Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan?’ (Luk. 24:26). Toen Hij dus de heerlijkheid binnenging, nam Hij ook de troon van David in bezit, overeenkomstig de belofte die over Hem aan de maagd Maria was gedaan: ‘Deze zal groot zijn, en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God, de Heere, zal Hem de troon van Zijn vader David geven. En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn’ (Luk. 1:32, 33). Hij werd toen ‘de Zoon des Allerhoogsten genaamd’, dat wil zeggen, openlijk als de Zoon van God verkondigd, bij en door Zijn opstanding: ‘Die krachtelijk bewezen is te zijn de Zoon van God, naar de Geest der heiligmaking, uit de opstanding der doden’, (Rom. 1:4), en toen Hij ten hemel voer, en werd gezet‘tot Zijn rechterhand in de hemel’ (Ps.47:4; 68:18;Ef. 1:20),‘ontving’ Hij ‘een koninkrijk’, zoals Hij bekendmaakte in de gelijkenis van de edelman en zijn tien dienaren: ‘Hij zeide dan: een zeker welgeboren man reisde in een vergelegen land, om voor zichzelven een koninkrijk te ontvangen, en dan weder te keren’ (Luk. 19:12). Het ‘vergelegen land’ is de hemel; het ‘koninkrijk’ dat wordt ontvangen is Zijn huidige bemiddelende heerschappij; en Zijn terugkeer is de wederkomst van de Heere. Hij ontving het koninkrijk niet alleen als een koninkrijk van genade en heerlijkheid, maar als een koninkrijk van gezag en macht. Alles werd toen onder Zijn voeten geplaatst, en alle macht in hemel en op aarde werd Hem gegeven.
Lezen: Lukas 24:36-53