Maar ik heb mijn ziel uit ge goten voor het aangezicht des Heeren. 1 Samuël 1:15
Wat is er veel in de uitdrukking gelegen: de ziel uit te gieten voor het aangezicht des Heeren. Laat mij toe een gemeenzaam zinnebeeld te gebruiken om dit op te helderen, zoals somtijds gemeenzame zinnebeelden voor dit doel het meest geschikt zijn. Bezien wij een zak met koren. Gij weet, wanneer de mond van de zak dichtgestopt is, dan kan haar inhoud niet worden uitgestort; maar laat de zak geopend en omvergeworpen worden, en onmiddellijk vloeit haar inhoud uit en het kostelijk graan valt op de grond. Onze harten zijn somtijds gelijk aan de met-de mond dichtgebonden zak. Er zijn begeerten, er is een uitzien, er zijn verlangens en behoeften; en deze worden dringend gevoeld, maar wij kunnen ze niet uitbrengen. Gelijk wij lezen: „Ik opende mijn mond met sterk verlangen”. Maar bij tijden opent de Heere in Zijn goedertierenheid de mond; en als dan de mond geopend is, kan het hart zijn begeerten uitstorten, net als het kostelijk graan uit de zak stroomt wanneer het bindsel is weggenomen. Maar moet de zak niet vol zijn, alvorens het graan er uitstromen kan? Indien gij de zak opent terwijl er zich maar weinig graankorrels in bevinden, dan zal het graan er niet uitstromen. Zo is het ook met ons hart. Als het hart niet vol is, zijn er ook geen sterke begeerten, die worstelen om zich voor Gods aangezicht uit te storten. Wij mogen de mond openen, maar dit uitstorten wordt gemist. Wilt gij een schriftuurlijk voorbeeld van wat het is, zijn hart voor God uit te storten? Lees dan het eerste kapittel van het eerste boek van Samuël. Daar zult gij de begenadigde vrouw Hanna vinden, bitterlijk bedroefd van geest zijnde, haar ziel uitgietende voor het aangezicht des Heeren. En dat onder zodanige bewegingen van haar lichaam, dat de hogepriester haar voor dronken aanzag. Maar ofschoon haar hart zo vol was, dat haar lippen beefden, en haar gelaatstrekken verraadden wat er in haar omging, antwoordde zij zeer bedaard op zijn berispende aanspraak om de wijn van zich te doen: Neen mijn heer! ik ben een vrouw, bezwaard van geest; ik heb noch wijn, noch sterke drank gedronken, maar ik heb mijn ziel uitgegoten voor het aangezicht des Heeren. Dit was inderdaad een gebed. En wij weten welk een gezegend antwoord de Heere haar gaf en hoe de Heilige Geest haar overwinningslied heeft laten optekenen.