Maar de waarheid betrachtende in liefde. (Engelse kanttekening: in oprechtheid) Efeze 4:15
Oprechtheid is de wortel van de ware belijdenis. Iemand, die niet oprecht is, is niets. God maakt een mens oprecht door Zijn waarheid in het hart te planten, en deze ingeplante waarheid zal wassen en groeien. De waarheid in des mensen ziel is niet dood en bewegingloos als een steen in de straat; zij is een levend, handelend, een voor uitbreiding vatbaar grondbeginsel. Wanneer de waarheid in de ziel is, zal zij altijd de dwaling uitstoten, omdat die twee gevoelens niet samen kunnen gaan. En gelijk Isaak Ismaël uitstootte, en Jacob sterker bleek te zijn dan Ezau, zo zal ook de eenvoudigheid en de Goddelijke oprechtheid altijd de heerschappij behouden over bedrog en misleiding. De waarheid van God in het hart zal niet verdorren en sterven, maar zal opflikkeren door de Zon der gerechtigheid, en zal toenemen in vruchtbaarheid door de bemoedigingen van God. En terwijl de waarheid dag aan dag in haar dierbaarheid wint, zal de dwaling en de ongerechtigheid dag aan dag meer gehaat worden. Een oprechte ziel staat omgord met de waarheid, en de waarheid is haar schild en beukelaar. Maar hoe zal deze Christelijke oprechtheid het bewijs kunnen leveren, dat zij beschermd is tegen de dwaling? Door gedurig op de wachttoren te staan, uitziende naar en opziende tot God en het licht Zijns aangezichts. Een geestelijk oprecht gemaakte ziel kan nergens rust in vinden; zij heeft behoefte aan het zegel van God op alles wat zij ondervindt. Hij, die oprecht is, ziet de rotsen voor zich, waarop anderen betreffende het geloof schipbreuk lijden, en hoewel hij wel overladen is met verzoekingen, verdrukkingen en beproevingen, wordt hij niet haastig heen en weer bewogen door allerlei wind van leer. Zijn begeerte om recht te doen houdt hem recht, zijn vrees voor onrecht te doen weerhoudt hem van onrecht. Het licht van God in zijn ziel doet hem zien. Het leven van God in zijn hart doet hem het leven gevoelen. De vreze Gods in zijn consciëntie maakt hem eerlijk; de liefde Gods in zijn genegenheden doet hem liefhebben; en dit alles geeft de waarheid zulk een vaste plaats in hem, dat er geen plaats voor dwaling overblijft. De apostel voegt er daarom aan toe „in liefde”. Het is niet genoeg „oprecht” te zijn, wij moeten „oprecht zijn in de liefde”. Let hierop. Wij moeten de waarheid Gods niet ontvangen als een zeker, ordelijk leerstelsel; het is er niet om te doen om onze hoofden te voorzien van een gezonde, wetenschappelijke geloofsbelijdenis en een beknopt Calvinistisch schema, wat ons zou moeten behouden in het uur der beproeving. Maar het is de waarheid Gods, door Goddelijke kracht in ons hart gewerkt, die zulk een wezenlijke, onuitsprekelijke zoetheid in ons verwekt, dat zij een krachtige bijblijvende liefde mededeelt, beide tot de waarheid zelf en tot Hem, van Wie zij getuigt en van Wie zij voortkomt. Op deze wijze worden wij „oprecht in de liefde”. De vreze Gods schept de oprechtheid, de krachtige toepassing van de waarheid schept de liefde er toe. En als wij aldus oprecht in de liefde gemaakt worden, worden wij uit de kindse staat gebracht, waarin wij worden omgevoerd met allerlei wind van leer, en in gevaar verkeerden verstrikt te worden door het slim bedrog van elke bedrieger. Wij kennen de waarheid, beminnen de waarheid en worden bevestigd in de waarheid.