En in Hem gevonden worde. Filippenzen 3:9
De Apostel wist, dat er een tijd zou komen, dat God Jeruzalem met lantaarnen zou doorzoeken. Hij wist, dat de dag snel naderde, waarop de geheimen van alle harten zouden geopenbaard worden. Hij wist, dat het uur naderde, waarin de ogen des Heeren de woorden en daden der mensen zouden proeven en de oogleden des rechtvaardigen Rechters ze zouden wegen. En hij wist het door de ervaring zijner ziel, dat allen, die op die geduchte dag niet in Christus gevonden werden, naar de eeuwige afgrond der rampzaligheid zouden verwezen worden. Hij wist, dat, wanneer de Rechter zijn grote witte troon zou bestijgen en de hemel en de aarde voor zijn aangezicht zouden vlieden, niemand voor zijn blik van oneindige rechtvaardigheid en eeuwige reinheid zou kunnen bestaan, dan zij, die in de Zoon van God hun leven hadden gevonden. En daarom met het oog op die vreselijke tijd en de plechtigheid van die oordeelsdag, die dag van wonderen, was dit de begeerte zijner ziel en daarnaar jaagde hij, zoals een ijverig loper zich spoedt naar het einde der baan, „dat hij in Hem mocht gevonden worden”; dat, wanneer de Heere ten tweeden male komt ten oordeel, en zijn oog gaat over de tienduizenden, die daar voor Hem vergaderd zijn, hij gevonden mocht worden in de Man, „die een Schuilplaats is tegen de vloed en een Schaduw tegen de hitte”, de enige Verlosser van de toekomende toorn, die eens over de wereld zal losbarsten.
Laat vromen, juichend t’ alle tijd’,
om mijn gerechtigheid verblijd,
die lust, die ijver nooit bedwingen,
maar zeggen onder ’t vrolijk zingen:
„Verheerlijkt zij de hoogste God,
Hij schenkt zijn knecht een vreedzaam lot”.
Dan meldt mijn tong met diep ontzag
uw recht, uw lof de ganse dag.
Ps. 35:13