Simon Petrus, een dienstknecht en apostel van Jezus Christus, aan degenen, die even dierbaar geloof met ons verkregen hebben. 2 Petrus 1:1
Wat een heerlijke gedachte is het, dat indien gij en ik een greintje waar geloof bezitten, wij dezelfde dierbare genade in onze harten hebben, die in de harten van al de heiligen Gods was van Abel, de eerste martelaar, af, en in al de heiligen van het Oude Testament, in al de profeten en martelaren en dienstknechten en apostelen van God. En deze genade zal zijn in de boezem van iedere heilige tot aan het einde der dagen. Er is maar één geloof, gelijk er is één God, één Heere, één doop; en het is door dit dierbaar geloof te bezitten, dat de gehele kerk van God tezamen verenigd is in één heerlijk lichaam, waarvan de Heere Jezus Christus het herrezen Hoofd is. Gij moogt uzelf arm en nooddruftig gevoelen, want het geloof geeft ons onze armoede en nooddruft te verstaan; gij moogt uzelf de minste blik van Gods vriendelijk aangezicht onwaardig achten, maar als de gezegende Geest een greintje van het levend geloof in uw ziel geschonken heeft, dat staat gij op éénzelfde plaats met de heiligen, apostelen, profeten en martelaren, en zijt gij evenzeer aangenaam in de Geliefde, evenzeer door God bemind en een lid van Christus’ verborgen lichaam, als wanneer gij de apostel Petrus, Paulus, Enoch, Abel, Jesaja of één der andere profeten waart.