Doch nu, Heere, Gij zijt onze Vader; wij zijn leem, en Gij zijt onze Pottenbakker; en wij allen zijn Uwer handen werk. Jesaja 64:8
Tenzij de vrije wil, de eigengerechtigheid, des schepsels pogen en des mensen verdiensten zijn opgedroogd en verwelkt, tenzij deze alle de geest gegeven hebben, kunnen wij nooit komen op die plaats, waar wij het leem zijn en God de Pottenbakker is. Kan het leem zich een vat maken? Kan het zichzelf in vorm brengen? Kan het uit zijn bedding opstaan en zich opwerken tot een vat ten gebruike of ter versiering? Evenmin kunnen wij onszelf geschikt maken voor de heerlijkheid of ons vormen tot vaten ter ere. Indien de Heere ons dit maar geeft te verstaan, dan is ons hoogste voorrecht en onze hoogste blijdschap: leem te zijn. De vrije wil, de eigengerechtigheid, schepsels wijsheid en sterkte, deze alle laten wij voor de Farizeeën; laten zij zien hoe ver zij daarmede komen. Doch wanneer de Heere onze zielen met enige toegang tot Hem verwaardigt, en ons in alle ootmoedigheid en verbrokenheid des harten voor Zijn troon doet neder- buigen, dan gevoelen wij, dat wij niets zijn dan wat Hij ons maakt, niets hebben dan wat Hij ons geeft, niets ervaren dan wat Hij in ons werkt, en niets doen dan wat Hij in en voor ons doet. In deze gestalte te verkeren en neder te liggen, is als leem te zijn voor Hem. En wanneer wij bevinden, dat de Heere in ons werkt heilige begeerten, vurige gebeden, daden des geloofs, der hoop en der liefde, en wij alzo de overtuiging hebben, dat dit alles vrije giften zijn, uit genade ons medegedeeld, Goddelijk in ons gewrocht, en weten, dat de Heere dit voor en in ons werkt, dan zien wij eerst recht, dat Hij de Pottenbakker is; en het is voor ons de zoetste, de laagste, de gelukkigste plaats, die wij innemen kunnen.