Gij dan, lijd verdrukkingen, als een goed krijgsknecht van Jezus Christus. 2 Timotheüs 2:3
Wij geraken somtijds in geestestoestanden, waarin wij iets meer dan troost behoeven. Een kind zou niet groeien, zo het altijd met snoeperijen gevoed werd. Het heeft lichaamsoefening nodig en moet aan het weder worden blootgesteld, en de koude wind moet het in ’t gelaat blazen, en het moet gehard worden, zodat het zowel de koude als de felle vorst kan verduren. Zo wordt het kind van God ook niet altijd vertroeteld en met tekenen van liefde gevoed. Het wordt niet altijd gedragen aan de warme borst, of gezoogd door de borsten der vertroosting, maar hij moet lessen ontvangen, die hem tot krijgsman geschikt maken. Wij weten het, de soldaat heeft met moeilijkheden te kampen. Hij moet de gehele nacht op het natte gras kamperen; hij wordt gekweld door honger en dorst; en hij is verkleumd van koude; hij moet vermoeiende marsen maken; het bulderen van het kanon, het fluiten der geweerkogels, het vloeken en het geschreeuw van de kapiteins horen; hij moet het flikkeren zien van het opgeheven zwaard, om hem te vellen, en de bajonet op zijn borst zien, ja, smartelijke en gevaarlijke wonden voelen. Zo ook is het met de geestelijke krijgsman in Gods legerplaats. Hij moet ook honger en dorst, koude, naaktheid en allerlei ontberingen lijden; geschoten worden door de pijlen van de laster en de vurige schichten van de Satan; marsen maken in een vijandelijk land; smartelijke wonden verdragen, en juist door die oefeningen leren een echt krijgsman te worden. Alleen voor zover hij dus geestelijk geoefend is, kan hij de krijgsdienst leren; kan hij weten hoe te vechten en waarlijk strijd te voeren onder de banieren des Heeren tegen de vijanden zijner zaligheid.
Ik zal, omdat G’in bange dagen
mijn toevlucht waart, van U gewagen;
van U, mijn sterkte, zij mijn zang
en snarenspel mijn leven lang.
Ik heb in nood, aan God verbonden,
in Hem mijn hoog vertrek gevonden.
Ps. 59:10