Als uw woorden gevonden zijn, zo heb ik ze opgegeten, en uw woord is mij geweest tot vreugde en tot blijdschap mijns harten: want ik ben naar uw naam genoemd, o Heere! God der heirscharen! Jeremia 15:16
Er is een zoetheid in de belofte, welke het hart boeit: een schoonheid in Christus, welke de ziel wint; een zaligende zalving en kracht in het toegepaste Woord van God, hetwelk elke geheime en gewijde liefde tot zich trekt. Kunt gij niet somtijds omhoog zien en zeggen: „Gezegende Jezus, ik heb U lief!” En wanneer het Woord van God is geopenbaard, toegepast en liefelijk en kostelijk is voorgesteld, hebt gij u dan niet somtijds gevoeld, als kondet gij de gewijde bladzijde kussen, die zo iets lieflijks aan uw ziel mededeelde? Dit is een belofte in liefde aannemen, als men haar met beide armen omvat; haar aan onze borst brengt; haar bij herhaling kust met kussen der liefde en der genegenheid, en in haar datzelfde zoete genoegen smaakt, waarmede de bruidegom zich over zijn bruid verheugt, daar nu alles het zijne is, somtijds bijna verloren, maar nu haar geheel bezittende, om nimmermeer te scheiden. Dat is zich in het Woord Gods verblijden, zich in een gezegende Jezus en in de beloften, die van Hem getuigen en zich om Hem als om een middelpunt verenigen, verheugen. Hebt gij in uw ziel die zoete omarming der Waarheid niet gevoeld, daar zij in Jezus zo kostbaar, zo gepast, zo bemoedigend en zo geschikt is voor elke nood en elke smart? Dan zijt gij een gelovige, dan zijt gij een kind van God; dan is er een arbeid van genade in uw hart; dan verstaat gij de Waarheid voor uzelf door Goddelijke lering en Goddelijke getuigenis. En zo gij dit kenteken aan u hebt verzegeld gezien, dat gij de belofte van verre hebt gezien en er van overtuigd zijt geworden, en ze in geloof, hoop en liefde hebt omhelsd, dan draagt gij het waarmerk van deelgenoot aan het geloof van Gods uitverkorenen.
Des Heeren wet nochtans
verspreidt volmaakter
glans, dewijl zij ’t hart bekeert.
’t Is Gods getuigenis
dat eeuwig zeker is
en slechten wijsheid leert.
Ps. 19:4