Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijn troon, gelijk als Ik overwonnen heb, en ben gezeten met Mijn Vader in Zijn troon. Openbaring 3:21
Elk kind van God wordt omringd door een menigte vijanden vanbinnen en vanbuiten, die, tenzij ze voor hem en door hem worden overwonnen, bijna zeker hem zullen overwinnen. Neutraliteit bestaat niet in deze oorlog; het is een gevecht op leven en dood; voor een zekere overwinning of een zekere nederlaag. Alle beloften worden gedaan aan degene die overwint (Op. 3:12), en die heerlijkste van allen: ‘Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijn troon, gelijk als Ik overwonnen heb, en ben gezeten met Mijn Vader in Zijn troon’ (Op. 3:21). Maar overwonnen worden betekent verloren zijn, voor eeuwig verloren, en te sterven onder de toorn Gods. Hoe moeten we dus anders overwinnen dan door het geloof in ons opgestane Hoofd; dan door een beroep op onze gekroonde Koning te doen om onze strijden te voeren. Die moet heersen tot Hij alle vijanden heeft verslagen? Als we tot Jezus behoren en wandelen in gehoorzaamheid aan Zijn wil en woord, zullen we zeker vele uiterlijke vijanden hebben, ‘En ook allen, die godzaliglijk willen leven in Christus Jezus, die zullen vervolgd worden.’ (2Tim. 3:12). Maar laat het gebeuren, het kan ons niet echt kwaad doen, want ‘wie is het, die u kwaad doen zal, indien gij navolgers zijt van het goede?’ (1 Petr. 3:13). Er zijn veel talrijkere en machtigere vijanden vanbinnen dan vijanden vanbuiten. En van hen kunnen we waarlijk met het oude Juda zeggen, in aanwezigheid van de gevechtsklare menigte: ‘O, onze God, zult Gij geen recht tegen hen oefenen? want in ons is geen kracht tegen deze grote menigte, die tegen ons komt, en wij weten niet, wat wij doen zullen; maar onze ogen zijn op U’ (2 Kron. 20:12). En goed is het, als we kunnen opkijken in geloof en gebed naar de gezegende Heere als ons opgestane Hoofd en gekroonde Koning, en vanuit een gelovige blik op Zijn weergaloze genade en almachtige kracht, klaar om ten behoeve van ons te worden uitgestoken, kunnen zeggen: ‘Onze ogen zijn op U.’ Als we de macht van de zonde, de tirannie van onze lage begeerten en hartstochten en datgene waartoe onze natuur in staat is als zij kan doen wat zij wil, voelen, hoe zoet en geschikt is dan de belofte: ‘Hij zal Zich onzer weder ontfermen; Hij zal onze ongerechtigheden dempen’ (Micha 7:19).